TW19 A1 Flashcards

1
Q

De … stamt af van de aap.

A

mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wij gaan graag wandelen in de …

A

natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het voorwerp / het object =

A

het ding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Omdat de … schijnt, gaan we naar het strand.

A

zon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

We moeten zuinig zijn op de … waarin wij leven.

A

wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ze had frisse … nodig, dus liep ze naar buiten.

A

lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Deze lamp geeft te weinig …

A

licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

licht >

A

donker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De stroom is uitgevallen, dus we zitten in het …

A

donker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik wil op vakantie naar een warm …

A

land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik sta met beide benen op de …

A

grond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het … druppelt uit de kraan.

A

water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De Seine is een grote … in Fankrijk.

A

rivier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het water is hier zo …, dat ik niet meer kan staan.

A

diep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De Mount Everest is een hele hoge …

A

berg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Als een land plat is, zonder bergen, is het…

A

vlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

We gaan naar het strand om lekker te zwemmen in de …

A

zee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In de jungle is er meestal een tropisch …

A

klimaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Nederland ligt ten … van België.

A

noorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het westen >

A

het oosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De warmere landen liggen in het …

A

zuiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

De zomer vind ik een leuker … dan de winter.

A

seizoen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

In de … bloeien de bloemen.

A

lente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

In de … vallen de bladeren van de bomen.

A

herfst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de zomer >
de winter
26
Het … in België is niet altijd mooi. Vaak is het koud en regent het.
weer
27
warm >
koud
28
Het is een beetje koud, het is …
fris
29
nat >
droog
30
Geef de tijden van REGENEN?
regenen, regende, heeft geregend
31
Het weer is erg … voor de tijd van het jaar. Het is niet koud en er staat weinig wind
zacht
32
koud >
warm
33
De zon schijnt, het is … weer.
mooi
34
De … is vandaag grijs en er zijn veel wolken. Ik denk dat het gaat regenen.
lucht
35
De bomen bewegen heen en weer, er is veel …
wind
36
Is dit horloge van … goud?
echt
37
Deze stoel is van zeer goede …
kwaliteit
38
Joris pakt een pen en schrijft zijn naam op het lege vel …
papier
39
Ik heb de spiegel gebroken. Er liggen nu allemaal stukjes … op de grond.
glas
40
De schuur stond in brand. Het … verspreidde zich snel.
vuur
41
In de … hebben we een vijver met veel vissen.
tuin
42
Het ... van de tuin is groen.
gras
43
In de zomer gaan we vaak gezellig in het … zitten.
park
44
Er zijn veel bomen omgehakt in het …
bos
45
In de tuin staat een grote … waar appels in groeien.
boom
46
De jongen heeft een … geplukt voor zijn vriendin.
bloem
47
We eten vanavond aardappels, vlees en …
groente
48
Om gezond te blijven, moet je veel water drinken en veel groente en … eten.
fruit
49
In de zoo zijn er veel verschillende …
dieren
50
Een dier dat kan vliegen is een …
vogel
51
De … heeft een ei gelegd.
kip
52
's Ochtends eet ik graag een gebakken …
ei
53
Geef de tijden van VLIEGEN?
vliegen, vloog, heeft gevlogen
54
Ik drink graag … die vers van de koe komt.
melk
55
Welk dier is Garfield?
een kat
56
Ik ga mijn … (dier) uitlaten.
hond
57
In de keuken liep een kleine … die de kaas had opgegeten.
muis
58
De hond liet een … van modder achter door het huis.
spoor
59
De … zwemt rondjes in het aquarium.
vis
60
Een … is kleiner dan een stad.
dorp
61
Antwerpen is een grote … in Vlaanderen.
stad
62
een stad of dorp =
de plaats
63
een deel van een land =
het gebied
64
rustig >
druk
65
Hoeveel … heeft dit dorp?
inwoners
66
In welke … woon je?
straat
67
Voor de kerk ligt een groot … met een standbeeld in het midden.
plein
68
Als het mooi weer is gaan we naar het … met de kinderen.
park
69
Fruit en groenten koop ik vaak op de …, want dat is goedkoper.
markt
70
de wc =
het toilet
71
Ik heb liever hout dan plastic, hout is een … materiaal.
natuurlijk
72
Geef de tijden van BESCHERMEN?
beschermen, beschermde, heeft beschermd
73
Geef de tijden van VERDWIJNEN?
verdwijnen, verdween, is verdwenen
74
Je hand boven het vuur houden is …
gevaarlijk
75
… gooi je in de prullenbak.
Afval