TW19 A1 Flashcards
De … stamt af van de aap.
mens
Wij gaan graag wandelen in de …
natuur
het voorwerp / het object =
het ding
Omdat de … schijnt, gaan we naar het strand.
zon
We moeten zuinig zijn op de … waarin wij leven.
wereld
Ze had frisse … nodig, dus liep ze naar buiten.
lucht
Deze lamp geeft te weinig …
licht
licht >
donker
De stroom is uitgevallen, dus we zitten in het …
donker
Ik wil op vakantie naar een warm …
land
Ik sta met beide benen op de …
grond
Het … druppelt uit de kraan.
water
De Seine is een grote … in Fankrijk.
rivier
Het water is hier zo …, dat ik niet meer kan staan.
diep
De Mount Everest is een hele hoge …
berg
Als een land plat is, zonder bergen, is het…
vlak
We gaan naar het strand om lekker te zwemmen in de …
zee
In de jungle is er meestal een tropisch …
klimaat
Nederland ligt ten … van België.
noorden
het westen >
het oosten
De warmere landen liggen in het …
zuiden
De zomer vind ik een leuker … dan de winter.
seizoen
In de … bloeien de bloemen.
lente
In de … vallen de bladeren van de bomen.
herfst
de zomer >
de winter
Het … in België is niet altijd mooi. Vaak is het koud en regent het.
weer
warm >
koud
Het is een beetje koud, het is …
fris
nat >
droog
Geef de tijden van REGENEN?
regenen, regende, heeft geregend