TW23 B1 Flashcards

1
Q

De … van de woorden in een Nederlandse zin is heel belangrijk: eerst het subject en dan het verbum.

A

volgorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welk verbum kan je vormen met het substantief volgorde?

A

ordenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De verkoopster … de truien op maat.

A

sorteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik koop altijd koffie van hetzelfde … : Douwe Egberts.

A

merk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welk substantief kan je vormen met het verbum indelen?

A

de indeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een duidelijke tabel = een … tabel.

A

overzichtelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op google moet je soms je zoekopdracht … . Zo zal google zeker de juiste website vinden.

A

verfijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In het woordenboek staat de vertaling en een …

A

definitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

>

A

tegenovergestelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

belangrijk = …

A

essentieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

oorspronkelijk = …

A

origineel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het kenmerk = …

A

de eigenschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk adjectief kan je vormen met het substantief ‘karakter’?

A

karakteristiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kunt u euro’s … in dollars?

A

wisselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

David … Joke en Jessica altijd. Ze zijn allebei mooi en blond.

A

verwisselt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ik wil op jouw plaats zitten. Zullen we … plaats … ?

A

van (plaats) verwisselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

De prijzen in die winkel … van 50 tot 150 euro.

A

variëren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welk substantief kan je vormen met het werkwoord variëren?

A

de variatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

hoogstens = …

A

hooguit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het eigendom = …

A

het bezit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het … … drugs is verboden. Je mag het niet op zak hebben!

A

bezitten van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

… ! Eindelijk! Ik heb mijn sleutels de hele dag gezocht!

A

Hebbes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

… (van wie) tas is dit?

A

Wiens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Ken je het meisje … broer in mijn klas zit?

A

wier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Dat is mijn telefoon. Het is … … .

A

de mijne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe strenger je bent, hoe minder (invloed) … het heeft !

A

effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Fiona heeft zich laten … tot het drinken van een glaasje wijn.

A

verleiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Er waren te weinig studenten. Daarom zijn de twee klassen … .

A

samengevoegd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

gemeenschappelijk = …

A

collectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

samen, met elkaar = …

A

gezamelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

onder elkaar, met elkaar, samen = …

A

onderling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

m.b.v. =

A

met behulp van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

t.o.v. = …

A

ten opzichte van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

m.b.t. = …

A

met betrekkking tot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

t.a.v. = …

A

ten aanzien van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

De film … zich … in Spanje.

A

speelt (zich) af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Een fiets bestaat uit verschillende … : een lamp, een rem, een zadel,…

A

onderdelen

38
Q

Een belangrijke eigenschap = een belangrijk …

A

aspect

39
Q

een grote verandering = …

A

een metamorfose

40
Q

te maken hebben met = … met

A

samenhangen

41
Q

Katten en tijgers zijn … diersoorten

A

verwante

42
Q

De … van zon, zee en strand is ideaal!

A

combinatie

43
Q

Welk verbum kan je maken met het substantief combinatie?

A

combineren

44
Q

Voor meer informatie … ik u door naar mijn collega.

A

verwijs

45
Q

refereren aan = … naar

A

verwijzen (naar)

46
Q

de tegenstelling = …

A

het contrast

47
Q

helemaal nieuw = …

A

gloednieuw

48
Q

heel erg klein = …

A

piepklein

49
Q

goed - … - best

A

beter

50
Q

weinig - minder - …

A

minst

51
Q

uitstekend = …

A

prima

52
Q

favoriet = …

A

lievelings

53
Q

het veroorzaakt last, het is moeilijk = het is …

A

lastig

54
Q

heel erg hard = …

A

keihard

55
Q

Dit medicijn zal de pijn …

A

verlichten

56
Q

Als je verwacht dat een film veel succes zal hebben, dan is de film …

A

veelbelovend

57
Q

Madonna en Shakira zijn … zangeressen

A

beroemde

58
Q

In de hele wereld beroemd = …

A

wereldberoemd

59
Q

Deze stad is … om de hoge criminaliteit.

A

berucht

60
Q

veilig, bekend, wat je gewoon bent = …

A

vertrouwd

61
Q

Als je … werkt, dan ben je sneller klaar en verspil je geen tijd!

A

efficiënt

62
Q

iemand die succes heeft, is …

A

succesvol

63
Q

Welk adjectief kan je vormen met het substantief revolutie?

A

revolutionair

64
Q

Een nuttig cadeau dat je goed kan gebruiken is een … cadeau.

A

bruikbaar

65
Q

Om kasten en stoelen te repareren, moet je … zijn!

A

handig

66
Q

handig >

A

onhandig

67
Q

niet nodig = …

A

overbodig

68
Q

betrekkelijk = …

A

relatief

69
Q

wat je tevreden maakt = …

A

bevredigend

70
Q

typisch = …

A

karakteristiek

71
Q

heel normaal = …

A

doodnormaal

72
Q

Dina heeft en bijzonder talent voor schilderen. = Dina heeft een … talent voor schilderen.

A

opmerkelijk

73
Q

verschrikkelijk, vreselijk = ontzettend erg = …

A

afschuwelijk

74
Q

Ik hou niet van thrillers, dat zijn … films.

A

enge

75
Q

geheimzinnig = …

A

mysterieus

76
Q

opvallend >

A

onopvallend

77
Q

Iemand die vriendelijk is, maar die je niet mag vertrouwen = een … persoon.

A

glad

78
Q

De jurk heeft … kleuren. De kleuren vallen niet op!

A

subtiele

79
Q

De politie is een … onderzoek gestart.

A

grondig

80
Q

De bananen mag je nog niet eten. Ze zijn nog niet …

A

rijp

81
Q

Als je 18 jaar wordt, dan word je …

A

volwassen

82
Q

flink = sterk = …

A

fors

83
Q

enorm = heel veel = heel groot = geweldig = …

A

ontzaglijk

84
Q

Een scheiding is een … gebeurtenis in je leven. (belangrijk, met veel effect)

A

ingrijpende

85
Q

Het einde van de film was heel emotioneel en heel erg. = de film had een … einde.

A

dramatisch

86
Q

wat veel geld waard is = …

A

kostbaar

87
Q

Ieder mens is … . Niemand is hetzelfde!

A

uniek

88
Q

ingewikkeld = …

A

complex

89
Q

bepaald >

A

onbepaald

90
Q

terecht >

A

onterecht

91
Q

Hij is knap, sportief, lief, grappig, …: hij is fantastisch!

A

kortom

92
Q

zogenaamd = …

A

zogeheten