TW19 A2 Flashcards

1
Q

Het ding =

A

het voorwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Overdag schijnt de zon, ‘s nachts zie je de …

A

maan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik heb gisteren ‘s nachts een vallende … gezien.

A

ster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In de zomer … de zon om 6 uur op.

A

komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De lucht is vandaag blauw en … (zonder wolken)

A

helder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef de tijden van SCHIJNEN?

A

schijnen, scheen, heeft geschenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Er staan veel sterren aan de …

A

hemel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De raket wordt de … in gestuurd om onderzoek te doen.

A

ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

glimmen =

A

blinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ik heb het warm in de zon, ik ga in de … van de boom zitten.

A

schaduw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Doe eerst wat … in de bloempot, voor je de plant erin zet.

A

aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de rivier =

A

de stroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef de tijden van LOPEN?

A

lopen, liep, heeft gelopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De … van de berg ligt op 3400 meter.

A

top

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Een kleine berg is een …

A

heuvel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het dorp ligt in het … tussen de bergen.

A

dal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vlak =

A

plat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Bij de buurman is een … door de ruit gegooid.

A

steen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

We zijn gisteren naar het strand geweest. De kinderen hebben in het … gespeeld.

A

zand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het stormt en de zee maakt hoge …

A

golven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een stuk land in de zee of oceaan =

A

het eiland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Oostende ligt aan de …

A

kust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Het is mooi weer, dus we gaan zonnen op het …

A

strand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

tussen het noorden en het oosten =

A

het noordoosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

tussen het noorden en het westen =

A

het noordwesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

tussen het zuiden en het oosten =

A

het zuidoosten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

tussen het zuiden en het westen =

A

het zuidwesten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Volgens het … valt er morgen veel regen en wordt het maar 5°.

A

weerbericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Het wordt warm weer met een … van 25°.

A

temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

de lente =

A

het voorjaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de herfst =

A

het najaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

het cijfer dat de temperatuur uitdrukt =

A

de graad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

de warmte >

A

de kou(de)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Er valt al de hele dag …, overal liggen plassen water.

A

regen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Als het vriest, verandert het water in …

A

ijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

koud >

A

warm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

heel erg warm =

A

heet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Er staan veel donkere … aan de hemel, het zal zo wel gaan regenen.

A

wolken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Geef de tijden van WAAIEN?

A

waaien, waaide, heeft gewaaid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Ik voel …, staat er een raam of deur open?

A

tocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

sterk, hard, hevig =

A

fel, erg, heftig, krachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

de hoogste temperatuur =

A

de maximumtemperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

de laagste temperatuur =

A

de minimumtemperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Deze stoel is van verschillende … gemaakt: ijzer en plastic.

A

materialen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

een gas, vloeistof, massa =

A

stof

46
Q

Dit boek … … 25 hoofdstukken.

A

bestaat uit

47
Q

Geef de tijden van BEVATTEN?

A

bevatten, bevatte, heeft bevat

48
Q

De buitenkant van een trein is gemaakt van …

A

metaal / ijzer

49
Q

De trouwring is van …

A

goud

50
Q

Goed bestek (= mes, vork en lepel) is gemaakt van …

A

zilver

51
Q

Bij de Delhaize krijg je een … zakje om je boodschappen in te doen.

A

plastic

52
Q

Banden zijn gemaakt van …

A

rubber

53
Q

Mijn oom maakt zelf tafels en stoelen van …

A

hout

54
Q

Deze schoenen zijn van echt …

A

leer

55
Q

Er hangt een … aan mijn nieuwe trui. Die moet ik eraf knippen.

A

draad

56
Q

Een zachte, gladde stof gemaakt door rupsen =

A

zijde

57
Q

Een T-shirt is gemaakt van …

A

katoen

58
Q

de elektriciteit =

A

de stroom

59
Q

Een schip heeft … verloren, waardoor veel dode dieren zijn aangespoeld op het strand.

A

olie

60
Q

De prijs van het … gaat weer omhoog. We moeten de verwarming wat lager zetten.

A

gas

61
Q

Een auto rijdt op gas, diesel of …

A

benzine

62
Q

Geef de tijden van BRANDEN?

A

branden, brandde, heeft gebrand

63
Q

wanneer vuur ontstaat zonder dat je dat wilt =

A

brand

64
Q

De jongen blaast de … van zijn sigaret uit.

A

rook

65
Q

In een … laboratorium worden nieuwe stoffen uitgevonden.

A

chemisch

66
Q

aarde, water, lucht of vuur =

A

een element

67
Q

de manier waarop iets is opgebouwd =

A

de structuur

68
Q

Als je rode en blauwe verf …, krijg je paars.

A

mengt

69
Q

Een taal leren is een … dat tijd kost.

A

proces

70
Q

Wetenschappers houden zich bezig met de … van nieuwe medicijnen.

A

ontwikkeling

71
Q

Water is een doorzichtige …

A

vloeistof

72
Q

Als water bevriest, krijg je een … stof: ijs.

A

vaste

73
Q

Als de plant water krijgt, gaat hij …

A

groeien

74
Q

de boer >

A

de boerin

75
Q

Een belangrijk … uit België zijn de frieten.

A

product

76
Q

de tuin voor het huis =

A

de voortuin

77
Q

Telkens als ik een … weggooi, gaat de hond die weer halen.

A

tak / stok

78
Q

Voor mijn moeders verjaardag heb ik een … bloemen gekocht.

A

bos

79
Q

het dier =

A

het beest

80
Q

Wat voor … hebben jullie thuis? Wij hebben een kat.

A

huisdier

81
Q

De poes is bevallen van 5 …

A

jongen

82
Q

de kip =

A

de hen

83
Q

Het liefst drink ik de melk vers van de …

A

koe

84
Q

een mannelijke koe =

A

de stier

85
Q

De kar werd getrokken door 2 …

A

paarden

86
Q

Er hangt een vieze … in de wc.

A

geur

87
Q

de kat =

A

de poes

88
Q

het hoofd van een dier =

A

de kop

89
Q

Als ik in het park ga wandelen, moet de hond aan de …

A

lijn

90
Q

mieren en muggen zijn voorbeelden van …

A

insecten

91
Q

Vroeger moesten de mannen op … gaan om te zorgen voor eten.

A

jacht

92
Q

In de dierentuin kun je … dieren zien.

A

wilde

93
Q

Geef de tijden van VANGEN?

A

vangen, ving, heeft gevangen

94
Q

In het aquarium zitten veel verschillende …

A

vissen

95
Q

De … van een kreeft kun je niet eten.

A

schaal

96
Q

eten geven =

A

voeren

97
Q

Er staat een houten … om de tuin.

A

hek

98
Q

Als het slecht weer is, staan de paarden in de …

A

stal

99
Q

De firma wil zich nu ook in Frankrijk gaan …

A

vestigen

100
Q

een hard en vervelend geluid =

A

het lawaai

101
Q

bestaan, ergens zijn =

A

voorkomen

102
Q

Geef de tijden van BEHOUDEN?

A

behouden, behield, heeft behouden

103
Q

De student zoekt een kot in de … van Antwerpen.

A

omgeving

104
Q

Ik hou veel van de natuur, dus ik vind dat het … goed beschermd moet worden.

A

milieu

105
Q

een mens, dier of plant =

A

het wezen

106
Q

Welke … vissen heb jij allemaal in je aquarium?

A

soorten

107
Q

De olifant … te verdwijnen.

A

dreigt

108
Q

Geef de tijden van BIJDRAGEN?

A

bijdragen, droeg bij, heeft bijgedragen

109
Q

We hebben een … voor bedreigde diersoorten georganiseerd.

A

actie

110
Q

Boven het vuur hing een wolk van zwarte …

A

rook

111
Q

We liepen zonder paraplu door de …, we werden dus nat.

A

regen