TW13 A2 Flashcards

1
Q

De wetenschap van het verleden is de …

A

geschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het adjectief dat je kan maken met “oorsprong” is …

A

oorspronkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wereldoorlog II is een … gebeurtenis.

A

historische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Columbus … Amerika.

A

ontdekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de maatschappij = de …

A

samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een koning … over zijn land.

A

heerst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ridders en kastelen zijn typisch voor de …

A

middeleeuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een ridder zit op een …

A

paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een grote kist vol goud en geld, is een …

A

schat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat volgens een traditie gebeurt is …

A

traditioneel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een grote verandering in de samenleving is een …

A

revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ik ben in België geboren. Dat is mijn …

A

vaderland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Vroeger hadden ze in Griekenland veel …, bijvoorbeeld Zeus en Aphrodite.

A

goden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

praten met God = …

A

bidden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

God = de …

A

Heer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de hel >

A

hemel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

God … de wereld in 7 dagen.

A

schiep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het bovenste deel van een kerk = de kerk…

A

toren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoor je de klokken … ?

A

luiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Iemand die gelooft dat Jezus de zoon van God is, is een …

A

christen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

alles wat te maken heeft met het geloof in Jezus = …

A

christelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de geest van God = de …

A

Heilige Geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

iemand die gelooft in het katholicisme = een …

A

katholiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

iemand die gelooft in het protestantisme = een …

A

protestant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat te maken heeft met de islam is …

A

islamitisch

26
Q

de islamiet = de …

A

moslim

27
Q

iemand die de dienst leidt in de potestantse kerk = een …

A

dominee

28
Q

iemand die in de katholieke kerk de dienst leidt = een …

A

priester

29
Q

de priester die aan het hoofd van de parochie staat = de …

A

pastoor

30
Q

een zin met een nummer in een hoofdstuk van de Bijbel = een …

A

vers

31
Q

toelaten >

A

verbieden

32
Q

erg vreemd en bijzonder = …

A

wonderlijk

33
Q

… is het feest van de lente. Toen stond Jezus op uit de dood.

A

Pasen

34
Q

Kerstmis = …

A

kerst

35
Q

de essentie, de kern = het …

A

wezen

36
Q

Ik ben … . Ik denk na over het leven en de kern van alle dingen.

A

filosoof

37
Q

Iets wat je denkt, is een … .

A

gedachte

38
Q

dat weet ik helemaal niet = …

A

ik heb geen flauw idee

39
Q

de mogelijkheid om te denken en te begrijpen = het …

A

verstand

40
Q

Er zijn veel goede … tegen roken.

A

argumenten

41
Q

Wat een natuurlijk gevolg heeft, is …

A

logisch

42
Q

wat nuttig is, wat zin heeft = …

A

zinvol

43
Q

de reden of betekenis van iets = de … van iets

A

zin

44
Q

Ik ben heel koppig en ik weet wat ik wil. Ik heb een sterke …

A

wil

45
Q

De … tot deze ruzie was een misverstand.

A

aanleiding

46
Q

beginnen te bestaan, zijn = …

A

ontstaan

47
Q

de werkelijkheid = …

A

de realiteit

48
Q

wat zijn de tijden van ERVAREN?

A

ervoer, ervaren

49
Q

iets wat je zeker weet = de …

A

zekerheid

50
Q

Ik heb al veel talen geleerd. Ik weet dus uit … dat het niet makkelijk is.

A

ervaring

51
Q

Oeps ik heb naar het verkeerde telefoonnummer gebeld. Ik heb … …

A

me vergist

52
Q

een manier die bedacht is om iets te doen = de …

A

methode

53
Q

de regels die een theorie vormen = de …

A

leer

54
Q

het leven >

A

de dood

55
Q

de mening, opinie van iemand = …

A

de opvatting

56
Q

Ik krijg een idee door te denken. Ik heb het dus …

A

bedacht

57
Q

begrijpen = …

A

bevatten

58
Q

iets wat je doet = …

A

de daad

59
Q

een woord dat typisch is voor een beroep of een sector = …

A

de term

60
Q

Ik ben er niet zeker van. Ik … een beetje.

A

twijfel

61
Q

Dit is klaar en het verandert ook niet meer. Het is …

A

definitief