TW11 A2 Flashcards

1
Q

Wat zijn de tijden van RESERVEREN?

A

reserveerde, heeft gereserveerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

met een vliegtuig = … vliegtuig

A

per

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de tijden van TERUGKEREN?

A

keerde terug, is teruggekeerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een enkele rit >

A

het retour(tje)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

binnenlands >

A

buitenlands

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de binnenlander >

A

de buitenlander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

iemand die op reis is = …

A

de reiziger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Als jij in een vreemd land op vakantie bent, dan ben jij een … in dat vreemd land.

A

toerist / toeriste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de koffer = …

A

de reistas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

uitpakken >

A

inpakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Als je de weg niet weet, dan moet je de weg …

A

vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ongeldig >

A

geldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soort politie die mensen en goederen controleert aan de landsgrens = …

A

de douane

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hiermee heb je de toestemming om naar een ander land te reizen = …

A

het visum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de tijden van AANVRAGEN?

A

vroeg aan, heeft aangevragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De strook langs de zee = …

17
Q

De gast = …

A

de logé / de logee

18
Q

Wat zijn de tijden van DOORBRENGEN?

A

bracht door, heeft doorgebracht

19
Q

Een wagen waar je ook in kan slapen = …

A

de caravan

20
Q

Huisje om je vakantie in door te brengen = …

A

het vakantiehuisje

21
Q

Hiermee kan je je afdrogen na het douchen = …

A

de handdoek

22
Q

Het biertje = …

A

het pilsje / het pintje

23
Q

Proost! = …

A

Gezondheid!

24
Q

Wat zijn de tijden van UITZOEKEN?

A

zocht uit, heeft uitgezocht

25
Ik vind dat restaurant heel goed. Alle obers zijn heel vriendelijk. De … is dus uitstekend.
bediening
26
Ik zal de ober roepen. Dan kunnen we ons eten en drinken ...
bestellen
27
Wat zijn de tijden van VRIJKOMEN?
kwam vrij, is vrijgekomen
28
Wat zijn de tijden van BEZOEKEN?
bezocht, heeft bezocht
29
Wat zijn de tijden van RONDRIJDEN?
reed rond, heeft rondgereden
30
Alles wat met een land en een volk te maken heeft = …
cultureel
31
Gebouw waar artistieke objecten worden bewaard en tentoongesteld = …
het museum