TW6 A2 Flashcards

0
Q
  1. van welk … is deze tafel gemaakt? -> Van hout.
A

materiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q
  1. Na de aardbeving is het gebouw opnieuw …
A

opgebouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Welk verbum kan je vormen met het substantief schilderij?
A

schilderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
  1. het raam = …
A

het venster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
  1. er hangen foto’s aan de …
A

wand of muur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. op de … ligt een mooi tapijt (niet grond)
A

vloer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. er hangt een lamp aan het …
A

plafond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. de verdieping = …
A

de etage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Robert bewaart zijn flessen wijn in de … van zijn huis.
A

kelder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De kamer onder het dak, dat is de …

A

zolder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
  1. de trap bestaat uit verschillende …
A

treden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. ofwel neem je de trap, ofwel neem je de … .
A

Lift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zeggen dat iets mag, dat is iets …

A

toelaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. het gebouw = …
A

het pand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De bekendste scène van Romeo & Julia is de scène op het …

A

balkon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. enkele jongeren hebben een huis … waar al jaren niemand meer woonde.
A

gekraakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q
  1. er staat een … rond het huis, zodat de honden niet weg kunnen lopen.
A

hek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q
  1. de flat = …
A

het appartement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
  1. het flatgebouw = …
A

het appartementsgebouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q
  1. de koning woont in het koninklijk …
A

paleis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q
  1. heb je je huis via een … gekocht?
A

makelaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. wat is de vrouwelijke vorm van huisbaas?
A

huisbazin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  1. een huis dat je huurt = een …
A

huurhuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. de … van de flat moesten het appartement verlaten, omdat er brand was.
A

bewoners

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q
  1. toen ik 10 jaar was, ben ik van Amsterdam naar Breda …
A

verhuisd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. de achterdeur >< ..
A

de voordeur

26
Q
  1. sluiten = …
A

dichtdoen

27
Q
  1. de postbode doet de brieven in de …
A

brievenbus

28
Q
  1. gesloten = …
A

toe

29
Q
  1. De deuren van de supermarkt … automatisch … als je wil binnengaan.
A

gaan open

30
Q
  1. doe de deur goed op … als je weggaat.
A

slot

31
Q
  1. als je wil binnengaan, moet je drie keer op de deur …
A

kloppen

32
Q
  1. de woonkamer = de living = …
A

de huiskamer

33
Q
  1. als je hebt gedoucht, dan droog je je af met een …
A

handdoek

34
Q
  1. warm maken = …
A

verwarmen

35
Q
  1. het is koud. Ik ga de verwarming hoger … .
A

zetten

36
Q
  1. bloemen steek je in een …
A

vaas

37
Q
  1. als het donker wordt, dan doen we de … dicht.
A

gordijnen

38
Q
  1. gaan slapen = … … …
A

naar bed gaan

39
Q
  1. op mijn bed ligt een kussen en een …
A

deken of laken

40
Q
  1. de elektriciteit is … , dus we kunnen geen tv kijken.
A

uitgevallen

41
Q
  1. welk adjectief kan je vormen met “elektriciteit”?
A

elektrisch

42
Q
  1. de la = de …
A

lade

43
Q
  1. het licht aandoen >< het licht …
A

uitdoen

44
Q
  1. Mieke … links op de foto.
A

staat

45
Q
  1. welk substantief kan je vormen met het adjectief gezellig?
A

de gezelligheid

46
Q
  1. aangenaam, erg gemakkelijk = …
A

comfortabel

47
Q
  1. welk substantief kan je vormen met het adjectief comfortabel?
A

het comfort

48
Q
  1. zelf pizza maken is heel simpel. = zelf pizza maken is heel …
A

eenvoudig

49
Q
  1. alles wat je doet om je huis schoon en netjes te houden = het …
A

huishouden

50
Q
  1. een vrouw zonder baan die thuis het huishouden doet = de …
A

huisvrouw

51
Q
  1. ik wil graag van de service …
A

gebruikmaken

52
Q
  1. handig = …
A

praktisch

53
Q
  1. een stuk stof = de …
A

doek

54
Q
  1. je moet je mond … na het eten.
A

afvegen

55
Q
  1. welk verbum kan je vormen met het adjectief droog?
A

drogen

56
Q
  1. afwassen = de … doen
A

afwas of vaat

57
Q
  1. de vaat = de …
A

afwas

58
Q
  1. de rotzooi = de rommel = de …
A

troep

59
Q
  1. vuil = …
A

vies

60
Q
  1. het afval = het …
A

vuilnis

61
Q
  1. er ligt veel … op de kasten. Wanneer heb je voor het laatst schoongemaakt?
A

stof

62
Q

Als je gaat schoonmaken, dan doe je water in een …

A

emmer

63
Q
  1. een mes dat goed snijdt, is …
A

scherp