TW2 A2 Flashcards

1
Q

In Nederland wonen er meer dan 16 miljoen …

A

mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zonder kleren = …

A

bloot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De kapper knipt je …

A

haar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Als je jarig bent, krijg je drie zoenen op je …

A

wang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kleine kinderen steken graag hun … uit.

A

tong

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een horloge draag je rond je …

A

pols

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De kortste vinger = …

A

pink

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Deze vinger steek je best niet op = …

A

middelvinger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een vrouw die topless zont; ligt met haar … bloot.

A

borsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een hart … (verbum)

A

klopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vrouwelijk >

A

mannelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kussen = …

A

zoenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Groter worden = …

A

groeien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sterven = …

A

doodgaan/overlijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de tijden van OPKIJKEN?

A

keek op, opgekeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Een lange tijd naar een bepaald punkt kijken zonder echt iets te zien = …

A

staren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Iemand die niets kan zien, is …

A

blind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ann en Anja zijn een tweeling. Ze … erg op elkaar.

A

lijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Attentie = …

A

aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de tijden van KLINKEN?

A

klonk, geklonken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het rumoer = …

A

het lawaai / de herrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Praten >

A

zwijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Dat wat je ruikt = …

A

de geur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Lekker >

A

vies

25
Q

Heel warm = …

A

heet

26
Q

De agent steekt zijn hand op. Dat … betekent dat we moeten stoppen.

A

gebaar

27
Q

Het gebruik van je kracht en energie = …

A

moeite

28
Q

Opnieuw krijgen wat van jou was = …

A

terugkrijgen

29
Q

Wat zijn de tijden van UITDELEN?

A

deelde uit, uitgedeeld

30
Q

Toen we papa uit de trein zagen stappen, liepen we hem …

A

tegemoet

31
Q

Langzaam, elke keer een beetje verder = …

A

stap voor stap

32
Q

Een baby loopt niet, maar …

A

kruipt

33
Q

Wat zijn de tijden van BIJHOUDEN?

A

hield bij, bijgehouden

34
Q

Vooruit >

A

achteruit

35
Q

Omhoog en omlaag = …

A

op en neer

36
Q

Heel veel werk hebben, weinig tijd hebben = …

A

het druk hebben

37
Q

Bezig zijn met = …

A

in de weer zijn met

38
Q

Als je weinig tijd hebt, moet je je …

A

haasten

39
Q

Iets op een plaats zetten

A

iets neerzetten of plaatsen

40
Q

Wat zijn de tijden van TREKKEN?

A

trok, getrokken

41
Q

Voor u van het flesje drinkt, moet u ermee …

A

schudden

42
Q

Het is zo warm hier. Mag ik het raam even …?

A

opendoen

43
Q

Omdraaien = …

A

omkeren

44
Q

Jonas slaapt nog steeds. Ga jij hem even … ?

A

wakker maken / wekken

45
Q

De klap = …

A

de slag

46
Q

Voor de koning moet je …

A

buigen

47
Q

Wat zijn de tijden van TONEN?

A

toonde, getoond

48
Q

Verbergen = …

A

verstoppen

49
Q

Aankleden >

A

uitkleden

50
Q

Je hoofd enkele keren buigen om bijvoorbeeld ‘ja’ te zeggen = …

A

knikken

51
Q

Lachen zonder je tanden te tonen = …

A

glimlachen

52
Q

Er mooi uitzien = …

A

knap zijn

53
Q

Wat zijn de tijden van WEGEN?

A

woog, gewogen

54
Q

Niet dik = …

A

mager

55
Q

Dat meisje heeft een aparte … : ze draagt alleen oranje kleding.

A

stijl

56
Q

Je wast je lichaam met …

A

zeep

57
Q

Je droogt je af met een …

A

handdoek

58
Q

Je haren was je met …

A

shampoo

59
Q

Wat je op je lichaam doet om goed te ruiken.

A

parfum