TW8 B1 Flashcards

1
Q

Verdorie, ik kan je naam echt niet onthouden, ik heb een heel slecht …

A

geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zeggen dat iemand heel goed is, dat is iemand …

A

prijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Je talenten ontwikkelen, dat is jezelf …

A

ontplooien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik ben de slechtste van de klas. Omdat ik drie weken ziek ben geweest, heb ik nu een …

A

achterstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Corrigeren = …

A

verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Met veel liefde = …

A

liefdevol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Jij moet ervoor zorgen dat alles op het feestje goed verloopt, dat is jouw …

A

verantwoordelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Iemand een straf geven, dat is iemand …

A

straffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kinderen … is de taak van de ouders, ze moeten ervoor zorgen dat het gezonde en gelukkige volwassenen worden.

A

opvoeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welk waarden en normen heb je van je ouders meegekregen? Wat was er belangrijk in je …?

A

opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Meester, hij heeft mij een duw gegeven en zij heeft aan mijn haar getrokken. > dat heet …

A

klikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Jan en Eva komen heel goed overeen, het zijn goede vrienden, het … echt tussen hen.

A

klikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Iemand zeggen wat hij moet doen, is iemand iets …

A

opdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe heet het eerste jaar van de middelbare school in Nederland? Dat is de …

A

brugklas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De laagste groepen of klassen van een school, dat is de …

A

onderbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De hoogste groepen of klassen van een school, dat is de …

A

bovenbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

In België moeten alle studenten leren, thuis of op school, we zijn allemaal …

A

leerplichtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Van 2,5 tot 5 jaar ga je naar de …

A

kleuterschool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wie in Nederland op de middelbare school Grieks en Latijn studeert, die gaat naar het …

A

gymnasium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

De leraar = de …

A

leerkracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Een leraar die lesgeeft in het middelbaar of hoger onderwijs, dat is een …

A

docent/docente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Iemand die leerlingen helpt bij problemen en hen begeleidt, dat is een …

A

mentor/ mentrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Geografie = …

A

aardrijkskunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

De wetenschap die alles wat leeft, bestudeert, dat is de …

A

biologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Leren rekenen dat doe je tijdens de les …

A

wiskunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Je leert met computers werken in de les …

A

informatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Fysica = …

A

natuurkunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Chemie = …

A

scheikunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

In welk vak leer je hoe apparaten werken? Dat is de les …

A

techniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Religie = …

A

godsdienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Gymnastiek = …

A

lichamelijke opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Linguïstiek = …

A

taalkunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe heet het schema met de uren van je lessen? Dat is je …

A

(les)rooster, (uur)rooster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Op school kun je wiskunde-wetenschappen doen, of Latijn-Moderne talen, en die pakketten heten …

A

studierichtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

In Frankrijk spreken de mensen …

A

Frans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

In Engeland spreken de mensen …

A

Engels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

In Duitsland spreken de mensen …

A

Duits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

In Spanje spreken de mensen …

A

Spaans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

De Romeinen spraken …

A

Latijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

In Griekenland spreken de mensen …

A

Grieks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

In de klas schrijft de leraar op het …

A

(school)bord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Met een krijtje schrijf je op een zwart bord, met een stift schrijf je op een …

A

whiteboard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe heet het voorwerp waarmee je de tekst van een bord kan vegen?

A

de wisser, de bordenwisser, de bordveger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

De etui = de …

A

pennenzak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe heet het blauwe water in je pen? Dat is de …

A

inkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

De gom (B) = (NL) de …

A

gum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

De/het liniaal = de …

A

meetlat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Een klein boekje met bladen maar zonder tekst, dat is een … en je kan erin schrijven.

A

schrift

49
Q

Aanwezig zijn bij een les, dat is een les …

A

bijwonen

50
Q

Ik geef les … kleine kinderen. (prepositie)

A

aan

51
Q

Ik geef les … een meisjesschool. (prepositie)

A

op

52
Q

Doceren = …

A

onderwijzen

53
Q

Een spreekoefening waarbij één persoon een politieagent is en iemand anders een dief en je krijgt een beginsituatie, dat is een …

A

rollenspel

54
Q

De instructie = de …

A

aanwijzing

55
Q

De oefeningen op p. 4 gaan we niet doen, we gaan meteen naar p. 5 = we gaan die oefeningen …

A

overslaan

56
Q

Heel goed luisteren en kijken in de klas, dat heet …

A

opletten

57
Q

De oefeningen die je thuis moet maken, dat is je …

A

huiswerk

58
Q

Een les waarin je praktische dingen oefent, bijvoorbeeld bij chemie, dat is een …

A

practicum

59
Q

Netjes, zoals het hoort en zonder fouten, dat is …

A

keurig

60
Q

Niet verzorgd en niet netjes, dat is …

A

slordig

61
Q

Een presentatie op school, voor de hele klas en over een bepaald onderwerp, dat is een …

A

spreekbeurt

62
Q

Een gesprek tussen twee mensen, dat is een …

A

dialoog

63
Q

Wie redelijk snel en zonder veel fouten Nederlands kan spreken, die spreekt … Nederlands

A

vloeiend

64
Q

Veel ouders lezen ‘s avonds luidop een verhaal voor hun kinderen, dat heet …

A

voorlezen

65
Q

Als de leraar een tekst leest en jij moet alles letterlijk noteren, dan ben je een … aan het doen

A

dictee

66
Q

Het vak waarin je juist leert schrijven, dat is het vak …

A

spelling

67
Q

Een fout tegen de regels van de spelling, dat is een …

A

spelfout

68
Q

Noteren = …

A

opschrijven

69
Q

Een tekst opnieuw en deze keer beter schrijven, dat is een tekst …

A

herschrijven

70
Q

Je notities, dat zijn je …

A

aantekeningen

71
Q

Nota’s nemen = aantekeningen …

A

maken

72
Q

Het/de vocabulaire = de …

A

woordenschat

73
Q

In deze oefeningen zie je gaten. Daar moet je het antwoord …

A

invullen

74
Q

Een korte versie schrijven van een lange tekst, dat is een tekst …

A

samenvatten

75
Q

Welk substantief kun je maken van ‘samenvatten’? De …

A

samenvatting

76
Q

Een tekst die je op school moet schrijven over een bepaald onderwerp, dat is een …

A

opstel

77
Q

Een oefening waarbij je moet rekenen =

A

de som

78
Q

Bij elkaar tellen =

A

optellen

79
Q

6 - 4 = 2 > Wat je hier doet, dat heet …

A

aftrekken

80
Q

Als je 10 … door 5, krijg je 2.

A

deelt

81
Q

Als je 2 … met 4, krijg je 8.

A

vermenigvuldigt

82
Q

Geef de tijden van UITREKENEN?

A

rekende uit, uitgerekend

83
Q

Een dag waarop je naar school moet gaan = een …

A

schooldag

84
Q

Het jaar van de eerste schooldag tot de laatste schooldag, is een …

A

schooljaar

85
Q

De test =

A

het proefwerk

86
Q

Een examen dat je moet afleggen om toegelaten te worden tot een bepaalde studierichting =

A

het toelatingsexamen

87
Q

Het niveau =

A

het peil

88
Q

Spieken =

A

afkijken

89
Q

Corrigeren =

A

nakijken/ verbeteren

90
Q

De correctie =

A

de verbetering

91
Q

Geef de tijden van AANBRENGEN?

A

bracht aan, aangebracht

92
Q

Als je een kruisje bij iets zet, wat doe je dan? (verbum)

A

aankruisen

93
Q

Iets krijgen door ervoor te werken =

A

behalen

94
Q

Geef de tijden van PROMOVEREN?

A

promoveerde, gepromoveerd

95
Q

De rector >

A

de rectrix/ rectrice

96
Q

Het certificaat =

A

het attest

97
Q

Als je een opleiding succesvol gevolgd hebt, krijg je een …

A

diploma

98
Q

Een diploma van de universiteit =

A

de bul

99
Q

Academisch =

A

universitair

100
Q

Het onderwijs na de middelbare school, noemen we het …

A

hoger onderwijs

101
Q

De professor =

A

de hoogleraar

102
Q

De titel die je krijgt nadat je aan de universiteit onderzoek hebt gedaan en een proefschrift hebt geschreven =

A

de doctor

103
Q

Iemand die iets wetenschappelijk onderzoekt, is een …

A

onderzoeker

104
Q

De baas van een universiteit =

A

de rector (magnificus)

105
Q

Een afdeling van een universiteit of hogeschool is een …

A

faculteit

106
Q

De afdeling =

A

het departement

107
Q

Een groep mensen aan de universiteit die met hetzelfde onderwerp bezig zijn, noem je een …

A

vakgroep

108
Q

Studenten krijgen van de overheid een … om hun studie te kunnen financieren.

A

studiebeurs

109
Q

De collegekaart =

A

de studentenkaart

110
Q

Studenten die zich amuseren, hebben een leuk …

A

studentenleven

111
Q

Het studentenrestaurant =

A

de mensa

112
Q

Het experiment =

A

de proef

113
Q

Een plaats waar dingen wetenschappelijk onderzocht of geproduceerd worden, noem je een …

A

laboratorium

114
Q

Geef de tijden van BESTUDEREN?

A

bestudeerde, bestudeerd

115
Q

Iets in stukjes verdelen om het goed te onderzoeken =

A

de analyse

116
Q

Dat wat je toevoegt =

A

de aanvulling

117
Q

Een verslag van een onderzoek dat je voor je studie moet schrijven =

A

de scriptie

118
Q

Het proefschrift =

A

de dissertatie