Routuledge 2.3 Flashcards
Kees, … (do you do the dishes)?
-Maar ik moet altijd afwassen. Waarom kan Jasper het niet doen?
doe jij de afwas
de afwas doen: to wash the dishes
Regelmatig werkwoord: AF-was-sen : to do the dishes
ik was af (… ik afwas)
jij/u wast af (… jij afwast)
hij/zij wast af (… hij afwast)
wij/zij/jullie wassen af (… wij afwassen)
ik/jij/u/hij/zij waste af (… ik afwaste)
wij/zij/jullie wasten af (… wij afwasten)
hij heeft afgewassen
Jasper kan papa helpen … (tidy up with the attic).
met de zolder opruimen
de zolder: the attic, çatı katı
Wat? Nee hoor, ik ga met Patrick en Michel de stad in. … (I arranged that yesterday).
Dat heb ik gisteren afgesproken.
Ik moet … ( really go now).
I really need to go now
nu echt weg.
Wanneer begint … (the performance)?
-Om 8 uur.
de voorstelling
Ik hou niet van … (spicy food).
scherp eten
scherp= pittig= heet : hepsi baharatlı demek
… (From now on) moet je wat aardiger zijn tegen je vriendin.
Voortaan : Vanaf nu
… (See you in a little while)
Tot straks
… (I will do it).
Ik zal het wel doen.
… (That’s possible).
Dat kan.
… (That’s necessary, unfortunately.)
Dat moet helaas.
Özellikle resmi işlerde kullanılır.
… (Will you be careful?)
Zal je opletten?
Zal je oppassen?
Zal je voorzichtig zijn?
… (I actually want to in a little while) mijn foto’s bekijken, maar ik moet eerst mijn kamer opruimen.
Ik wil straks eigenlijk
Ik wil straks eigenlijk mijn foto’s bekijken, … (but I have to clean up my room first.).
maar ik moet eerst mijn kamer opruimen.
… (Who vacuum cleaner at your home?)
Wie stofzuigt bij jou thuis?
Wie doet … (washing dishes at home)?
bij jou thuis de afwas?
Wie stofzuigt of doet de afwas bij jou thuis?
- Dat doe ik alleen.
- Dat doen we samen.
- Dat doet mijn man/zus/vrouw/partner enz.
- … (We do this in turn)
Dat doen we om de beurt.
iets om de beurt doen: to take turns doing something
enz. [enzovoort]: etc., and so on
Wie … bij jou thuis … (do the gardening)?
-Dat doen we om de beurt.
doet … de tuin
Wie … bij jou thuis … ( do the laundry)?
-Dat doe ik alleen.
doet … de was
Wie … bij jou thuis … (do the shopping)?
-Meestal doet mijn man de boodschappen, maar soms doe ik dat ook.
doet.. de boodschappen
Wie … (put out the bin/garbage) bij jou thuis?
-Dat doet mijn man, maar hij vergeet het meestal.
-Okay, ik zet de vuilniszak wel buiten.
zet de vuilniszak buiten
Wie … (to iron) bij jou thuis?
-Iedereen … ( to iron) zijn of haar eigen kleding.
strijkt
Onregelmatig werkwoord: STRIJ-ken ik strijk jij/u strijkt hij/zij strijkt wij/zij/jullie strijken ik/jij/u/hij/zij streek wij/zij/jullie streken hij heeft gestreken
Wie …( arrange the holiday) bij jou thuis?
-Dat doen we samen.
regelt de vakantie
regelen: to arrange
- ervoor zorgen dat alles goed gaat
vb: de agent regelt het verkeer
synoniemen: kanaliseren coördineren
tegenstelling: ontregelen
Regelmatig werkwoord: RE-ge-len ik regel jij/u regelt hij/zij regelt wij/zij/jullie regelen ik/jij/u/hij/zij regelde wij/zij/jullie regelden hij heeft geregeld
Wie … ( take the financial decisions) bij jou thuis?
-Dat doen we samen.
neemt de financiele beslissingen
beslissen: to decide Regelmatig werkwoord: be-SLIS-sen ik beslis jij/u beslist hij/zij beslist wij/zij/jullie beslissen ik/jij/u/hij/zij besliste wij/zij/jullie beslisten hij heeft beslist
Wie … (phone the plumber) bij jou thuis?
-Dat doet mijn man.
belt de loodgieter
bellen: door de telefoon met iemand praten vb: ik bel je vanavond synoniemen: opbellen, telefoneren Regelmatig werkwoord: BEL-len ik bel jij/u belt hij/zij belt wij/zij/jullie bellen ik/jij/u/hij/zij belde wij/zij/jullie belden hij heeft gebeld
Wie … ( take the children to the nursery/ childminder) bij jou thuis?
-Dat doen we om de beurt. Vier dagen breng ik onze zon naar kinderopvang, een dag brengt mijn man
brengt de kinderen naar de kinderopvang
Onregelmatig werkwoord: BREN-gen ik breng jij/u brengt hij/zij brengt wij/zij/jullie brengen ik/jij/u/hij/zij bracht wij/zij/jullie brachten hij heeft gebracht
… je de boeken vandaag … (Bring back)?
Je moet vandaag echt de boeken … (bring back))
Breng… terug
terugbrengen
Onregelmatig werkwoord: te-RUG-bren-gen
ik breng terug (… ik terugbreng)
jij/u brengt terug (… jij terugbrengt)
hij/zij brengt terug (… hij terugbrengt)
wij/zij/jullie brengen terug (… wij terugbrengen)
ik/jij/u/hij/zij bracht terug (… ik terugbracht)
wij/zij/jullie brachten terug (… wij terugbrachten)
hij heeft teruggebracht
Morgen ruim ik mijn kamer op. Maar eerst … (I have to rest).
moet ik even uitrusten
Regelmatig werkwoord: UIT-rus-ten :to rest
ik rust uit (… ik uitrust)
jij/u rust uit (… jij uitrust)
hij/zij rust uit (… hij uitrust)
wij/zij/jullie rusten uit (… wij uitrusten)
ik/jij/u/hij/zij rustte uit (… ik uitrustte)
wij/zij/jullie rustten uit (… wij uitrustten)
hij heeft uitgerust
Wanneer … (do you call your mother?)?
bell je je moeder op
opbellen regelmatig werkwoord uitspraak: OP-bel-len door de telefoon met iemand praten vb: kan ik hier opbellen? synoniemen: bellen / telefoneren
Je moet je geld niet aan die nonsens …. (spend).
uitgeven
Onregelmatig werkwoord: UIT-ge-ven ik geef uit (... ik uitgeef) jij/u geeft uit (... jij uitgeeft) hij/zij geeft uit (... hij uitgeeft) wij/zij/jullie geven uit (... wij uitgeven) ik/jij/u/hij/zij gaf uit (... ik uitgaf) wij/zij/jullie gaven uit (... wij uitgaven) hij heeft uitgegeven
Ik kan geen nieuwe boeken meer lenen,… (because I have to return my old books first.).
want ik moet eerst mijn oude boeken terugbrengen
… (I actually want to buy a new computer), maar ik moet eerst mijn collegegeld betalen.
Ik wil straks eigenlijk een nieuwe computer kopen
Wie … de vaatwasser …? (Who puts the dishwasher in?)
-Tegenwoordig ruimt mijn moeder de vaatwasser in, normaal gesproken, ruim ik de vaatwasser in.
ruimt … in
inruimen: vaatwasser/ kast
Regelmatig werkwoord: IN-rui-men
ik ruim in (… ik inruim)
jij/u ruimt in (… jij inruimt)
hij/zij ruimt in (… hij inruimt)
wij/zij/jullie ruimen in (… wij inruimen)
ik/jij/u/hij/zij ruimde in (… ik inruimde)
wij/zij/jullie ruimden in (… wij inruimden)
hij heeft ingeruimd
Morgen … ik mijn kamer … (tidy up), maar eerst moet ik even uitrusten.
ruim.. op
Regelmatig werkwoord: OP-rui-men
ik ruim op (… ik opruim)
jij/u ruimt op (… jij opruimt)
hij/zij ruimt op (… hij opruimt)
wij/zij/jullie ruimen op (… wij opruimen)
ik/jij/u/hij/zij ruimde op (… ik opruimde)
wij/zij/jullie ruimden op (… wij opruimden)
hij heeft opgeruimd
Morgen ruim ik mijn kamer op, maar eerst moet ik even … (rest).
uitrusten :to rest
Regelmatig werkwoord: UIT-rus-ten
ik rust uit (… ik uitrust)
jij/u rust uit (… jij uitrust)
hij/zij rust uit (… hij uitrust)
wij/zij/jullie rusten uit (… wij uitrusten)
ik/jij/u/hij/zij rustte uit (… ik uitrustte)
wij/zij/jullie rustten uit (… wij uitrustten)
hij heeft uitgerust
Wanneer … je je moeder … (call up)?
bel … op
Regelmatig werkwoord: OP-bel-len
ik bel op (… ik opbel)
jij/u belt op (… jij opbelt)
hij/zij belt op (… hij opbelt)
wij/zij/jullie bellen op (… wij opbellen)
ik/jij/u/hij/zij belde op (… ik opbelde)
wij/zij/jullie belden op (… wij opbelden)
hij heeft opgebeld
Je moet je geld niet aan die nonsens … (spend).
… je geld toch niet aan die nonsens … (spend)?
uitgeven
Geef … uit
Onregelmatig werkwoord: UIT-ge-ven ik geef uit (... ik uitgeef) jij/u geeft uit (... jij uitgeeft) hij/zij geeft uit (... hij uitgeeft) wij/zij/jullie geven uit (... wij uitgeven) ik/jij/u/hij/zij gaf uit (... ik uitgaf) wij/zij/jullie gaven uit (... wij uitgaven) hij heeft uitgegeven
Hij … er nog even over … (think), maar hij moet er niet te lang over … (think).
(He thinks about it for a while, but he shouldn’t think about it too long)
denkt… na
nadenken
nadenken over:to think about
Onregelmatig werkwoord: NA-den-ken
ik denk na (… ik nadenk)
jij/u denkt na (… jij nadenkt)
hij/zij denkt na (… hij nadenkt)
wij/zij/jullie denken na (… wij nadenken)
ik/jij/u/hij/zij dacht na (… ik nadacht)
wij/zij/jullie dachten na (… wij nadachten)
hij heeft nagedacht
Ik ga vanavond een nieuw Grieks recept … (try out).
… jij dan dat Marokkaanse recept … (try out)?
uitproberen
Probeer … uit
Regelmatig werkwoord: UIT-pro-be-ren
ik probeer uit (… ik uitprobeer)
jij/u probeert uit (… jij uitprobeert)
hij/zij probeert uit (… hij uitprobeert)
wij/zij/jullie proberen uit (… wij uitproberen)
ik/jij/u/hij/zij probeerde uit (… ik uitprobeerde)
wij/zij/jullie probeerden uit (… wij uitprobeerden)
hij heeft uitgeprobeerd
… je de ex-vriendin ook …(invite)?
Nodig…uit
uitnodigen:to invite
Regelmatig werkwoord: UIT-no-di-gen
ik nodig uit (… ik uitnodig)
jij/u nodigt uit (… jij uitnodigt)
hij/zij nodigt uit (… hij uitnodigt)
wij/zij/jullie nodigen uit (… wij uitnodigen)
ik/jij/u/hij/zij nodigde uit (… ik uitnodigde)
wij/zij/jullie nodigden uit (… wij uitnodigden)
hij heeft uitgenodigd
Ik maak de keuken wel schoon. … (Do you the dishes then).
Was jij dan af?
Ik breng de boeken wel terug. … (Do you then complete the tax form)?
Vul jij dan het belastingformulier in?
… (I will finish the letter to the municipality. ). Nodig jij onze vrienden dan uit?
Ik maak de brief aan de gemeente wel af.
afmaken:to finish
Regelmatig werkwoord: AF-ma-ken
ik maak af (… ik afmaak)
jij/u maakt af (… jij afmaakt)
hij/zij maakt af (… hij afmaakt)
wij/zij/jullie maken af (… wij afmaken)
ik/jij/u/hij/zij maakte af (… ik afmaakte)
wij/zij/jullie maakten af (… wij afmaakten)
hij heeft afgemaakt
Ik maak de brief aan de gemeente wel af. … (Do you invite our friends then?).
Nodig jij onze vrienden dan uit?