Routuledge 2.3 Flashcards

1
Q

Kees, … (do you do the dishes)?

-Maar ik moet altijd afwassen. Waarom kan Jasper het niet doen?

A

doe jij de afwas

de afwas doen: to wash the dishes

Regelmatig werkwoord: AF-was-sen : to do the dishes
ik was af (… ik afwas)
jij/u wast af (… jij afwast)
hij/zij wast af (… hij afwast)
wij/zij/jullie wassen af (… wij afwassen)
ik/jij/u/hij/zij waste af (… ik afwaste)
wij/zij/jullie wasten af (… wij afwasten)
hij heeft afgewassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Jasper kan papa helpen … (tidy up with the attic).

A

met de zolder opruimen

de zolder: the attic, çatı katı

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat? Nee hoor, ik ga met Patrick en Michel de stad in. … (I arranged that yesterday).

A

Dat heb ik gisteren afgesproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ik moet … ( really go now).

I really need to go now

A

nu echt weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer begint … (the performance)?

-Om 8 uur.

A

de voorstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik hou niet van … (spicy food).

A

scherp eten

scherp= pittig= heet : hepsi baharatlı demek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

… (From now on) moet je wat aardiger zijn tegen je vriendin.

A

Voortaan : Vanaf nu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (See you in a little while)

A

Tot straks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

… (I will do it).

A

Ik zal het wel doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

… (That’s possible).

A

Dat kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… (That’s necessary, unfortunately.)

A

Dat moet helaas.

Özellikle resmi işlerde kullanılır.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

… (Will you be careful?)

A

Zal je opletten?
Zal je oppassen?
Zal je voorzichtig zijn?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

… (I actually want to in a little while) mijn foto’s bekijken, maar ik moet eerst mijn kamer opruimen.

A

Ik wil straks eigenlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik wil straks eigenlijk mijn foto’s bekijken, … (but I have to clean up my room first.).

A

maar ik moet eerst mijn kamer opruimen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

… (Who vacuum cleaner at your home?)

A

Wie stofzuigt bij jou thuis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie doet … (washing dishes at home)?

A

bij jou thuis de afwas?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wie stofzuigt of doet de afwas bij jou thuis?

  • Dat doe ik alleen.
  • Dat doen we samen.
  • Dat doet mijn man/zus/vrouw/partner enz.
  • … (We do this in turn)
A

Dat doen we om de beurt.

iets om de beurt doen: to take turns doing something
enz. [enzovoort]: etc., and so on

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wie … bij jou thuis … (do the gardening)?

-Dat doen we om de beurt.

A

doet … de tuin

19
Q

Wie … bij jou thuis … ( do the laundry)?

-Dat doe ik alleen.

A

doet … de was

20
Q

Wie … bij jou thuis … (do the shopping)?

-Meestal doet mijn man de boodschappen, maar soms doe ik dat ook.

A

doet.. de boodschappen

21
Q

Wie … (put out the bin/garbage) bij jou thuis?
-Dat doet mijn man, maar hij vergeet het meestal.

-Okay, ik zet de vuilniszak wel buiten.

A

zet de vuilniszak buiten

22
Q

Wie … (to iron) bij jou thuis?

-Iedereen … ( to iron) zijn of haar eigen kleding.

A

strijkt

Onregelmatig werkwoord: STRIJ-ken
ik strijk
jij/u strijkt
hij/zij strijkt
wij/zij/jullie strijken
ik/jij/u/hij/zij streek
wij/zij/jullie streken
hij heeft gestreken
23
Q

Wie …( arrange the holiday) bij jou thuis?

-Dat doen we samen.

A

regelt de vakantie

regelen: to arrange
- ervoor zorgen dat alles goed gaat
vb: de agent regelt het verkeer
synoniemen: kanaliseren coördineren
tegenstelling: ontregelen

Regelmatig werkwoord: RE-ge-len
ik regel
jij/u regelt
hij/zij regelt
wij/zij/jullie regelen
ik/jij/u/hij/zij regelde
wij/zij/jullie regelden
hij heeft geregeld
24
Q

Wie … ( take the financial decisions) bij jou thuis?

-Dat doen we samen.

A

neemt de financiele beslissingen

beslissen: to decide
Regelmatig werkwoord: be-SLIS-sen
ik beslis
jij/u beslist
hij/zij beslist
wij/zij/jullie beslissen
ik/jij/u/hij/zij besliste
wij/zij/jullie beslisten
hij heeft beslist
25
Q

Wie … (phone the plumber) bij jou thuis?

-Dat doet mijn man.

A

belt de loodgieter

bellen: 
door de telefoon met iemand praten
vb: ik bel je vanavond
synoniemen: opbellen, telefoneren
Regelmatig werkwoord: BEL-len
ik bel
jij/u belt
hij/zij belt
wij/zij/jullie bellen
ik/jij/u/hij/zij belde
wij/zij/jullie belden
hij heeft gebeld
26
Q

Wie … ( take the children to the nursery/ childminder) bij jou thuis?
-Dat doen we om de beurt. Vier dagen breng ik onze zon naar kinderopvang, een dag brengt mijn man

A

brengt de kinderen naar de kinderopvang

Onregelmatig werkwoord: BREN-gen
ik breng
jij/u brengt
hij/zij brengt
wij/zij/jullie brengen
ik/jij/u/hij/zij bracht
wij/zij/jullie brachten
hij heeft gebracht
27
Q

… je de boeken vandaag … (Bring back)?

Je moet vandaag echt de boeken … (bring back))

A

Breng… terug
terugbrengen

Onregelmatig werkwoord: te-RUG-bren-gen
ik breng terug (… ik terugbreng)
jij/u brengt terug (… jij terugbrengt)
hij/zij brengt terug (… hij terugbrengt)
wij/zij/jullie brengen terug (… wij terugbrengen)
ik/jij/u/hij/zij bracht terug (… ik terugbracht)
wij/zij/jullie brachten terug (… wij terugbrachten)
hij heeft teruggebracht

28
Q

Morgen ruim ik mijn kamer op. Maar eerst … (I have to rest).

A

moet ik even uitrusten

Regelmatig werkwoord: UIT-rus-ten :to rest
ik rust uit (… ik uitrust)
jij/u rust uit (… jij uitrust)
hij/zij rust uit (… hij uitrust)
wij/zij/jullie rusten uit (… wij uitrusten)
ik/jij/u/hij/zij rustte uit (… ik uitrustte)
wij/zij/jullie rustten uit (… wij uitrustten)
hij heeft uitgerust

29
Q

Wanneer … (do you call your mother?)?

A

bell je je moeder op

opbellen
regelmatig werkwoord
uitspraak: OP-bel-len
door de telefoon met iemand praten
vb: kan ik hier opbellen?
synoniemen: bellen / telefoneren
30
Q

Je moet je geld niet aan die nonsens …. (spend).

A

uitgeven

Onregelmatig werkwoord: UIT-ge-ven
ik geef uit (... ik uitgeef)
jij/u geeft uit (... jij uitgeeft)
hij/zij geeft uit (... hij uitgeeft)
wij/zij/jullie geven uit (... wij uitgeven)
ik/jij/u/hij/zij gaf uit (... ik uitgaf)
wij/zij/jullie gaven uit (... wij uitgaven)
hij heeft uitgegeven
31
Q

Ik kan geen nieuwe boeken meer lenen,… (because I have to return my old books first.).

A

want ik moet eerst mijn oude boeken terugbrengen

32
Q

… (I actually want to buy a new computer), maar ik moet eerst mijn collegegeld betalen.

A

Ik wil straks eigenlijk een nieuwe computer kopen

33
Q

Wie … de vaatwasser …? (Who puts the dishwasher in?)

-Tegenwoordig ruimt mijn moeder de vaatwasser in, normaal gesproken, ruim ik de vaatwasser in.

A

ruimt … in

inruimen: vaatwasser/ kast

Regelmatig werkwoord: IN-rui-men
ik ruim in (… ik inruim)
jij/u ruimt in (… jij inruimt)
hij/zij ruimt in (… hij inruimt)
wij/zij/jullie ruimen in (… wij inruimen)
ik/jij/u/hij/zij ruimde in (… ik inruimde)
wij/zij/jullie ruimden in (… wij inruimden)
hij heeft ingeruimd

34
Q

Morgen … ik mijn kamer … (tidy up), maar eerst moet ik even uitrusten.

A

ruim.. op

Regelmatig werkwoord: OP-rui-men
ik ruim op (… ik opruim)
jij/u ruimt op (… jij opruimt)
hij/zij ruimt op (… hij opruimt)
wij/zij/jullie ruimen op (… wij opruimen)
ik/jij/u/hij/zij ruimde op (… ik opruimde)
wij/zij/jullie ruimden op (… wij opruimden)
hij heeft opgeruimd

35
Q

Morgen ruim ik mijn kamer op, maar eerst moet ik even … (rest).

A

uitrusten :to rest

Regelmatig werkwoord: UIT-rus-ten
ik rust uit (… ik uitrust)
jij/u rust uit (… jij uitrust)
hij/zij rust uit (… hij uitrust)
wij/zij/jullie rusten uit (… wij uitrusten)
ik/jij/u/hij/zij rustte uit (… ik uitrustte)
wij/zij/jullie rustten uit (… wij uitrustten)
hij heeft uitgerust

36
Q

Wanneer … je je moeder … (call up)?

A

bel … op

Regelmatig werkwoord: OP-bel-len
ik bel op (… ik opbel)
jij/u belt op (… jij opbelt)
hij/zij belt op (… hij opbelt)
wij/zij/jullie bellen op (… wij opbellen)
ik/jij/u/hij/zij belde op (… ik opbelde)
wij/zij/jullie belden op (… wij opbelden)
hij heeft opgebeld

37
Q

Je moet je geld niet aan die nonsens … (spend).

… je geld toch niet aan die nonsens … (spend)?

A

uitgeven
Geef … uit

Onregelmatig werkwoord: UIT-ge-ven
ik geef uit (... ik uitgeef)
jij/u geeft uit (... jij uitgeeft)
hij/zij geeft uit (... hij uitgeeft)
wij/zij/jullie geven uit (... wij uitgeven)
ik/jij/u/hij/zij gaf uit (... ik uitgaf)
wij/zij/jullie gaven uit (... wij uitgaven)
hij heeft uitgegeven
38
Q

Hij … er nog even over … (think), maar hij moet er niet te lang over … (think).
(He thinks about it for a while, but he shouldn’t think about it too long)

A

denkt… na
nadenken

nadenken over:to think about
Onregelmatig werkwoord: NA-den-ken
ik denk na (… ik nadenk)
jij/u denkt na (… jij nadenkt)
hij/zij denkt na (… hij nadenkt)
wij/zij/jullie denken na (… wij nadenken)
ik/jij/u/hij/zij dacht na (… ik nadacht)
wij/zij/jullie dachten na (… wij nadachten)
hij heeft nagedacht

39
Q

Ik ga vanavond een nieuw Grieks recept … (try out).

… jij dan dat Marokkaanse recept … (try out)?

A

uitproberen
Probeer … uit

Regelmatig werkwoord: UIT-pro-be-ren
ik probeer uit (… ik uitprobeer)
jij/u probeert uit (… jij uitprobeert)
hij/zij probeert uit (… hij uitprobeert)
wij/zij/jullie proberen uit (… wij uitproberen)
ik/jij/u/hij/zij probeerde uit (… ik uitprobeerde)
wij/zij/jullie probeerden uit (… wij uitprobeerden)
hij heeft uitgeprobeerd

40
Q

… je de ex-vriendin ook …(invite)?

A

Nodig…uit

uitnodigen:to invite
Regelmatig werkwoord: UIT-no-di-gen
ik nodig uit (… ik uitnodig)
jij/u nodigt uit (… jij uitnodigt)
hij/zij nodigt uit (… hij uitnodigt)
wij/zij/jullie nodigen uit (… wij uitnodigen)
ik/jij/u/hij/zij nodigde uit (… ik uitnodigde)
wij/zij/jullie nodigden uit (… wij uitnodigden)
hij heeft uitgenodigd

41
Q

Ik maak de keuken wel schoon. … (Do you the dishes then).

A

Was jij dan af?

42
Q

Ik breng de boeken wel terug. … (Do you then complete the tax form)?

A

Vul jij dan het belastingformulier in?

43
Q

… (I will finish the letter to the municipality. ). Nodig jij onze vrienden dan uit?

A

Ik maak de brief aan de gemeente wel af.

afmaken:to finish
Regelmatig werkwoord: AF-ma-ken
ik maak af (… ik afmaak)
jij/u maakt af (… jij afmaakt)
hij/zij maakt af (… hij afmaakt)
wij/zij/jullie maken af (… wij afmaken)
ik/jij/u/hij/zij maakte af (… ik afmaakte)
wij/zij/jullie maakten af (… wij afmaakten)
hij heeft afgemaakt

44
Q

Ik maak de brief aan de gemeente wel af. … (Do you invite our friends then?).

A

Nodig jij onze vrienden dan uit?