Chunk 9 Flashcards
De vrouw praat met haar vriendin … (over the phone).
De vrouw belt.
via de telefoon
De man … (shaves his beard).
scheert zijn baard
Regelmatig werkwoord: SCHE-ren: to shave
de baard: sakal
De man scheert zich.
De vrouw en de man … (playing with a card game).
spelen met een kaartspelletje
of
doen met een kaartspelletje
De vrouw … (does the dishes).
doet de afwas
de afwas: the dishes, bulaşık
de was: laundry, çamaşır
doen de afwas
doen de was
doen het huishouden
De man … (is doing the laundry in the washing machine).
of
De man wast de kleren.
doet de was in de wasmachine.
de afwas: the dishes, bulaşık
de was: laundry, çamaşır
De vrouw … (irons the clothes) met het strijkijzer.
strijkt de kleren
Onregelmatig werkwoord: STRIJ-ken ik strijk jij/u strijkt hij/zij strijkt wij/zij/jullie strijken ik/jij/u/hij/zij streek wij/zij/jullie streken hij heeft gestreken
De vrouw strijkt de kleren … (with the iron).
met het strijkijzer.
De man … (takes a shower.).
neemt een douche
Onregelmatig werkwoord: NE-men ik neem jij/u neemt hij/zij neemt wij/zij/jullie nemen ik/jij/u/hij/zij nam wij/zij/jullie namen hij heeft genomen
De vrouw … (washes her hair.).
wast haar haar.
wassen ons haar (het haar)
wassen ons gezicht.
… (Rarely I bake cookies).
Zelden bak ik koekjes.
De vrouw … (sews something).
naait iets
Regelmatig werkwoord: NAAI-en: dikmek, to sew
de naad: dikiş, seam
De jongen … (brushes his teeth) met zijn tandenborstel.
poetst zijn tanden
Regelmatig werkwoord: POET-sen
de TANdenborstel
De man … (vacuums the room).
stofzuigt de kamer
(-) :to subtract (+) :to add (*) :to multiply (/) :to divide (=) :to equal
(-) : aftrekken (+) :optellen (*) :vermenigvuldingen (/) :delen (=) :gelijk zijn aan
… (The girl subtracts 2 from 9).
9-2= 7
Het meisje trekt 2 af van 9.
9 min 2 is 7.