Chunk 21 Flashcards

1
Q

… (Bu konuda ne yapabilirim?)

A

Wat kan ik hier aan doen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Door de klap … (bilincini kaybetti)

A

verloor hij zijn bewustzijn

de klap:darbe

buiten bewustzijn zijn: bilinçsiz olmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… (zamanımız doldu/bitti)

A

Onze tijd is op.

Onze tijd is voorbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… (Bizimle güvende hissediyor)

A

Hij voelt zich veilig bij ons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

… (Kendine iyi bakmalısın, başkası yapmayacak.)

A

Je moet goed voor jezelf zorgen, een ander doet het niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Elazığ’da “doğup büyüdüm”.

Korkut, Kars’ta doğdu ve İstanbul’da büyüdü.

A

Ik ben “geboren en getogen” in Elazig.

Korkut is geboren in Kars, en opgegroeid in Istanbul.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

… (Aynı fikirde değil.)

A

Hij is het er niet mee eens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (Hastalık hızla yayılıyor)

A

De ziekte verspreidt zich snel.

uitspraak: ver-SPREI-den
over een groter aantal of grotere oppervlakte uitstrekken

ik verspreid
jij/u verspreidt
hij/zij verspreidt
wij/zij/jullie verspreiden
ik/jij/u/hij/zij verspreidde
wij/zij/jullie verspreidden
hij heeft verspreid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik ga in de supermarkt … (şimdiden içecek ve kahve stoklayacağım) voor het feest morgen.

A

alvast fris en koffie inslaan

INslaan: in grote hoeveelheden kopen
ik sla in (… ik insla)
jij/u slaat in (… jij inslaat)
hij/zij slaat in (… hij inslaat)
wij/zij/jullie slaan in (… wij inslaan)
ik/jij/u/hij/zij sloeg in (… ik insloeg)
wij/zij/jullie sloegen in (… wij insloegen)
hij heeft ingeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

… (Rekabet nedeniyle) worden boeken steeds goedkoper.

A

Door de concurrentie

de concurRENTie : proberen iemand te verslaan/ rekabet

verslaan: yenilgi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… (Ortaya çıktı) er geen geld was.

A

Het is gebleken dat

BLIJken: wat je kunt merken, wat duidelijk is
ik blijk
jij/u blijkt
hij/zij blijkt
wij/zij/jullie blijken
ik/jij/u/hij/zij bleek
wij/zij/jullie bleken
hij is gebleken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

… (Çoğu zaman evdeydik)

A

We waren het meeste thuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

… (Anlamını bilmediğim kelimeler vardı.)

… (Bilmediğim kelimeler vardı)

A

Er waren woorden waarvan ik de betekenis niet wist.

Er waren woorden die ik niet kende…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

… (Hiçbir söz vermem)

A

Ik beloof niks

beLOven:regelmatig werkwoord
zeggen dat je hem iets zult geven of dat je iets voor hem zult doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

… (Plastik ve ahşabı elle yıkarım.)

A

Ik was plastic en hout af met de hand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

… (Çöpü o çıkarır)

A

Hij zet het afval buiten.

17
Q

… (En geç saat 8’de kalkar.)

A

Hij staat- op z’n laatst- om 8 uur op.

18
Q

… (İşlerin olması gerektiği gibi gittiğine inanıyorum.)

A

Ik geloof dat dingen lopen zoals ze moeten lopen.