Routeledge 1 Flashcards
De ene taalstudent tegen … ( to another).
de ene * de andere (the one * the other) De ene taalstudent tegen de andere. One language student to another. A: Jij spreekt goed Nederlands! B: Dank je.
Een vriendin …. (to, against) haar vriend.
tegen
Een vriendin tegen haar vriend.
A girlfriend to her boyfriend.
A: Je doet… ( sometimes so strange) !
B: Jij toch ook?
soms zo raar
A: Je doet soms zo raar!
B: Jij toch ook? (You do too!)
Op een …. (job interview)
sollicitatiegesprek
Op een sollicitatiegesprek.
At a job interview
A: Je werkt momenteel … ( at an insurance company) en je wilt nu … (another job) ?
B: Ja, dat klopt.
bij een verzekeringsbedrijf
een andere baan
A: Je werkt momenteel bij een verzekeringsbedrijf en je wilt nu een andere baan?
B: Ja, dat klopt. (Yes, that’s right.)
A: Je werkt …. ( at the moment) bij een verzekeringsbedrijf en je wilt nu een andere baan?
B: Ja, … . ( that’s right.)
momenteel
dat klopt
A: Je werkt momenteel bij een verzekeringsbedrijf en je wilt nu een andere baan?
B: Ja, dat klopt. (Yes, that’s right.)
A: En je hebt … (experience with) computers?
B: … (Yes (indeed)).
ervaring met
jazeker
A: En je hebt ervaring met computers?
B: Jazeker.
…. (at customs, gümrükte) op het vliegveld.
Bij de douane
Bij de douane op het vliegveld.
At customs at the airport.
A: U bent hier … (on holiday)?
B: Nee, … (for business)
op vakantie
voor zaken
A: U bent hier op vakantie?
B: Nee, voor zaken.
…. (Registration) op een conferentie.
Inschrijving op een conferentie.
Registration at a conference.
A: …(I expect you are..) meneer Hulst?
B: Ja,… (that’s right)
A: U bent zeker meneer Hulst?
B: Ja, inderdaad.
Radio-interview met … ( a female English immigrant)
Radio-interview met een Engelse immigrante.
Radio interview with a (female)
English immigrant.
A: En u bent … (quite active) hier.
B: Ja, dat klopt. Ik help …. (old age pensioners) .
nogal actief
de bejaarden
A: En u bent nogal actief hier.
B: Ja, dat klopt. Ik help de bejaarden.
Jij maakt … (a joke).
Jij maakt een grapje.
A: U helpt de bejaarden?
B: Ja, ik help met … (do the shopping).
boodschappen doen
A: U helpt de bejaarden?
B: Ja, ik help met boodschappen doen.