Chunk 10(30-30 Mei) Flashcards

1
Q

De dokter … (gave me the advice) minder te roken.

A

gaf mij het advies

[hij adviseert het mij]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… (I am bored)

… (We are bored)

A

Ik verveel me

Wij vervelen ons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… (I did some house work)

A

Ik deed iets in het huishouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… (I put green lentils (yeşil mercimek)) in the Ezogelin soup.

A

Ik deed groene linzen in de Ezogelin soep.

groene linzen: green lentils / yeşil mercimek
rode linzen: red lentils / kırmızı mercimek

Ik doen in het eten: Yemeğe ekledim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

… (My husband likes to eat dried white beans).

A

Mijn man eet graag gedroogde witte bonen.

gedroogde witte bonen: kuru fasülye

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

… (We often eat chickpeas/ nohut).

A

We eten vaak kikkererwten.

kikkererwten: chickpeas, nohut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

… (We eat vegetable dishes every day).

A

We eten elke dag groentegerechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (I am lucky to live in the Netherlands).

A

Ik heb geluk om in Nederland te wonen.

geluk hebben: to be lucky

gelukkig zijn: mutlu olmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

… (I am happy because I live in the Netherlands).

A

Ik ben gelukkig omdat ik in Nederland woon

geluk hebben: to be lucky

gelukkig zijn: mutlu olmak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

… (Nothing to do about it/ Yapacak bir şey yok). We moeten aan de situatie wennen.

A

Niks aan te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Niks aan te doen. … (We have to get used to the situation).

A

We moeten aan de situatie wennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

… (What are the similarities) en wat zijn de verschillen?

A

Wat zijn de overeenkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

… (That gives a lot of confidence!)

A

Dat geeft veel zelfvertrouwen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

… (What do you like)?

… (What do you love)?

A

Waar hou je van?

Waar ben je gek op?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

… (You can go the police) als je iets vindt.

A

Bij de politie kun je terecht

ergens terecht kunnen: to be right place to go

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

… (You can go to the hospital) als je een ongeluk hebben.

A

In het ziekenhuis kun je terecht

het Ongeluk: the accident

17
Q

… (You can go to your mother) als je een probleem hebt.

Ik kan … (go to my mother) voor advies.

A

Bij je moeder kun je terecht

bij mijn moeder terecht