Delftse 11 Flashcards
Hoe wonen jullie …. (actually)?
eigenlijk
Hebben jullie … ( your own house or hire) jullie een woning?
een eigen huis of huren
En wie … (lives in rooms), dus bij iemand anders in huis?
woont op kamers
En wie woont op kamers, … (so with someone else’s house)?
dus bij iemand anders in huis?
Anita, … (tell me how you live)
vertel eens hoe je woont
Ik woon op kamers, midden in de stad, … (together with a friend), bij een Nederlandse familie.
samen met een vriendin
Wij hebben … (both our own room).
allebei onze eigen kamer
Maar … (the shower and the kitchen use we together.)
de douche en de keuken gebruiken we samen.
Onze kamers zijn … (upstairs, yukarıda) , de keuken is … ( downstairs, aşağıda).
boven * beneden
yukarıda * aşağıda
Meestal …. we samen het eten … ( prepare)
maken…klaar
Heb je … (much contact with that) Nederlandse familie?
veel contact met die
We eten … (occasionally) bij hen en zij eten soms ook bij ons.
af en toe
We eten af en toe bij hen en zij eten … (sometimes with us too).
soms ook bij ons
… (Do you like the Dutch food?)
Vind je het Nederlandse eten lekker?
… ( Honestly said) houd ik niet zo van aardappelen. Daar zijn Nederlanders gek op.
Eerlijk gezegd