Chunk 7 Flashcards

1
Q

Walt Disney heeft … (wonderful cartoons) gemaakt.

A

prachtige tekenfilms

Zelfstandig naamwoord: TE-ken-film
de tekenfilm
de tekenfilms
het tekenfilmpje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De zon schijnt. … (There are no clouds / It is not cloudy).

A

Er zijn geen wolken/ Het is niet bewolkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik loop en Ardiş fietst … (next to me on the sidewalk).

A

naast me op de stoep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Terwijl het vogeltjes vliegen, … (whistle and sing) ze in de lucht.

A

fluiten en zingen

Onregelmatig werkwoord: FLUI-ten: ıslık çalmak, flüt çalmak
ik fluit
jij/u fluit
hij/zij fluit
wij/zij/jullie fluiten
ik/jij/u/hij/zij floot
wij/zij/jullie floten
hij heeft gefloten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hij … (plays with his toys).

A

speelt met zijn speelgoed.

het SPEELgoed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

We moeten proberen … (look at the positive side).

A

de positieve kant te bekijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

We maken een plan voor de avond … (but as soon as) Ardiş slaapt, doen we iets anders dan film kijken.

A

maar zodra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (Until) ik jou zag, en ik dacht … (suddenly) aan morgenvroeg.

A

Totdat
ineens

Onregelmatig werkwoord: zien
ik zie
jij/u ziet
hij/zij ziet
wij/zij/jullie zien
ik/jij/u/hij/zij zag
wij/zij/jullie zagen
hij heeft gezien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

… (Yesterday we planned to) …

A

Gisteren waren we van plan om…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

… (Today we plan to) …

A

Vandaag zijn we van plan om…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… (I fell asleep) met Ardiş gisteren.

A

Ik viel in slaap

Onregelmatig werkwoord: IN-val-len
ik val in (... ik inval)
jij/u valt in (... jij invalt)
hij/zij valt in (... hij invalt)
wij/zij/jullie vallen in (... wij invallen)
ik/jij/u/hij/zij viel in (... ik inviel)
wij/zij/jullie vielen in (... wij invielen)
hij is ingevallen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

… (I usually fall asleep with Ardiş).

A

Meestal val ik in slaap met Ardiş.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ik heb niet … (control myself). Ik maak mijn plan op basis van Ardiş.

A

zelf de controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ik heb niet zelf de controle. Ik maak mijn plan … (on the basis of) Ardiş.

A

op basis van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mijn man … zijn portemonnee … (to lost).

A

heeft … verloren

Onregelmatig werkwoord: ver-LIE-zen: to lost
ik verlies
jij/u verliest
hij/zij verliest
wij/zij/jullie verliezen
ik/jij/u/hij/zij verloor
wij/zij/jullie verloren
hij heeft verloren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zij … hun zwarte hond … (to lost).

A

zijn … kwijt.

iets kwijt zijn: to lost something ( can’t find)

17
Q

We kunnen pas na 1 mei … (cancel).

A

opzeggen

Regelmatig werkwoord: OP-zeg-gen
ik zeg op (… ik opzeg)
jij/u zegt op (… jij opzegt)
hij/zij zegt op (… hij opzegt)
wij/zij/jullie zeggen op (… wij opzeggen)
ik/jij/u/hij/zij zegde op (… ik opzegde)
wij/zij/jullie zegden op (… wij opzegden)
hij heeft opgezegd

18
Q

Ik … (adjust me) aan Ardiş.

A

pas me aan

zich aanpassen: to adjust, ayarlamak

19
Q

We … alle foto’s in een album … (have sticked/ yapıştırdık).

A

hebben …geplakt

Regelmatig werkwoord: PLAK-ken
ik plak
jij/u plakt
hij/zij plakt
wij/zij/jullie plakken
ik/jij/u/hij/zij plakte
wij/zij/jullie plakten
hij heeft geplakt
20
Q

Als je zonder werkvergunning werkt, … (then you are playing with fire).

A

dan speel je met vuur

21
Q

… (Have you also done something fun)?

A

Heb je ook iets leuks gedaan?

22
Q

Arden sliep, dus … (we turned back).

A

zijn we omgedraaid

Onregelmatig werkwoord: SLA-pen
ik slaap
jij/u slaapt
hij/zij slaapt
wij/zij/jullie slapen
ik/jij/u/hij/zij sliep
wij/zij/jullie sliepen
hij heeft geslapen
23
Q

… (I’m confusing it).

A

Ik haal het door elkaar.