Learn Dutch 5 Flashcards

1
Q

… (At the corner is) een leuk kroegje.

A

Op de hoek zit

een leuk kroegje: a nice cafe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op de hoek … (is a nice cafe).

A

zit een leuk kroegje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De ballonnen hangen … (on the house).

A

aan het huis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… (During the party) dansen de mensen.

A

Tijdens het feest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

… (That is on page 15).

A

Dat staat op pagina 15.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De CD … (The CD is in a box).

A

zit in een doosje

het doosje (dooşyı): the box, the case

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

… (The head office of ING is) … in Amsterdam.

A

Het hoofdkantoor van ING zit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Met mijn vrienden … (I celebrate my birthday).

A

vier ik mijn verjaardag

VİE-ren: to celebrate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ik lees een boek. … (It’s very exciting).

Ik lees een boek. … (I think it’s beautiful.).

A

Het is heel spannend. (Het word as a subject)

Ik vind het mooi. (Het word as an object)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De bus komt. … (It is too late).

De bus komt. … (I miss it).

A

Hij is te laat.

Ik mis hem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ik lees een tekst. … (It is difficult).

Ik lees de tekst. … (I read it ).

A

Hij is moeilijk. (De-word as a subject)

Ik lees hem. (De-word as an object)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het paard loopt in de wei. … (It is running fast).

A

Het loopt hard.

de wei: the grasslands, çayır
hardlopen: to run

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Op het podium speelt een orkest. … (It plays very beautifully).
Op het podium speelt een orkest. … (I hear it playing.).

A

Het speelt erg mooi.
Ik hoor het spelen.

het podium: the stage
het orkest: the orkestra

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

feminine
masculine
neutral

A

vrouwelijk (v)
mannelijk (m)
onzijdig (o)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

… (The grandchild is yours).

A

Het kleinkind is van u.

van + personal pronoun= possession (sahip olma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zij zijn hun zwarte hond kwijt.

A
Onregelmatig werkwoord: KWIJ-ten
ik kwijt
jij/u kwijt
hij/zij kwijt
wij/zij/jullie kwijten
ik/jij/u/hij/zij kweet
wij/zij/jullie kweten
hij heeft gekweten
17
Q

… (This game is difficult.).

A

Dit spelletje is moeilijk.

      hier        daar de     deze       die het    dit           dat
18
Q

Goed zo, … (this answer is right)!

A

dit antwoord is goed

      hier        daar de     deze       die het    dit           dat
19
Q

Ik vind … (this pub very nice).

A

deze kroeg heel leuk.

      hier        daar de     deze       die het    dit           dat
20
Q

… (That man orders coffee).

A

Die man bestelt koffie.

      hier        daar de     deze       die het    dit           dat
21
Q

… (That girl would like tea).

A

Dat meisje wil graag thee.

      hier        daar de     deze       die het    dit           dat
22
Q

… (According to my friends) is het feest heel leuk.

A

Volgens mijn vrienden

23
Q

Alle gasten gaan naar huis … (except my friends).

A

behalve mijn vrienden

24
Q

… (Without my friends) is het feest saai.

A

Zonder mijn vrienden

saai:boring