Het weer Flashcards
… (The snow is on the street). De auto’s rijden langzaam.
De sneeuw ligt op straat
Het stormt. … (I hear the thunder) en ik zie de bliksem. Het is slecht weer. Ik wil vandaag niet fietsen.
Ik hoor de donder
Het stormt. Ik hoor de donder … (and I see the lightning). Het is slecht weer. Ik wil vandaag niet fietsen.
en ik zie de bliksem
… (It is storming and it is hailing today). Gisteren was het mooi weer. Gisteren scheen de zon en stormde het niet.
Het stormt en het hagelt vandaag
Het stormt en het hagelt vandaag. … (The weather was nice yesterday.). Gisteren scheen de zon en stormde het niet.
Gisteren was het mooi weer.
Het stormt en het hagelt vandaag. Gisteren was het mooi weer. … (Yesterday the sun was shining and it did not storm).
Gisteren scheen de zon en stormde het niet.
… (The storm is heavy). Het waait heel hard. Ik kan niet snel fietsen.
De storm is zwaar.
… (Behind the clouds) schijnt de zon.
Achter de wolken
Het is mooi weer. Het is 23 graden en de zon schijnt. … (It is not cloudy).
Het is niet bewolkt.
Het is winter. … (The children play on the ice.) Ze dragen mutsen en handschoenen.
De kinderen spelen op het ijs.
Het is winter. De kinderen spelen op het ijs. … (They wear hats and gloves).
Ze dragen mutsen en handschoenen.
Ik zie de zon niet. … (I see a lot of clouds). Het is bewolkt.
Ik zie veel wolken
Nu is het 1 graad. … (It will freeze tomorrow).Het wordt morgen heel koud: 4 graden onder nul.
Morgen gaat het vriezen.
Nu is het 1 graad. Morgen gaat het vriezen. Het wordt morgen heel koud: … (4 degrees below zero).
4 graden onder nul.
Het waait hard. Sven is op het strand. … (He feels the wind in his hair and on his body). Hij gaat surfen.
Hij voelt de wind in zijn haar en op zijn lichaam.
… (It’s blowing strongly). Sven is op het strand. Hij voelt de wind in zijn haar en op zijn lichaam. Hij gaat surfen.
Het waait hard.
… (What kind of weather is it today)?
-– Ik weet het niet. We kunnen op televisie naar het weerbericht kijken.
Wat voor weer is het vandaag?
Wat voor weer is het vandaag?
-– Ik weet het niet. We kunnen … (watch the weather forecast on television).
op televisie naar het weerbericht kijken.
… (Nice weather is not it!)!
-Zeker! De temperatuur is goed: 24 graden en de zon schijnt. Ik ga lekker naar het strand!
Lekker weer, hè!
Lekker weer, hè!
- … (Certainly!)! De temperatuur is goed: 24 graden en de zon schijnt. Ik ga lekker naar het strand!
Zeker!