Delftse 17 Flashcards
De telefoon bij de dokter, de heer Jansen, … (rings).
gaat
De assistente … (answers, picks up).
neemt op
opnemen: grabbing and lifting
vb: hij nam de telefoon op
Onregelmatig werkwoord: OP-ne-men ik neem op (... ik opneem) jij/u neemt op (... jij opneemt) hij/zij neemt op (... hij opneemt) wij/zij/jullie nemen op (... wij opnemen) ik/jij/u/hij/zij nam op (... ik opnam) wij/zij/jullie namen op (... wij opnamen) hij heeft opgenomen
- Met de assistente van dokter Jansen.
Goedemorgen, … (you speak with) Springer.
u spreekt met
Goedemorgen, … (what can I do for you?)?
wat kan ik voor u doen?
Ik bel voor mijn vrouw. … (She is a patient of you).
Zij is patiënt bij u.
… (She already feels herself) al een paar dagen erg slecht.
Ze voelt zich al
Regelmatig werkwoord: VOE-len ik voel jij/u voelt hij/zij voelt wij/zij/jullie voelen ik/jij/u/hij/zij voelde wij/zij/jullie voelden hij heeft gevoeld
Ze voelt zich al … (a couple of days) erg slecht.
een paar dagen
Ik wil haar graag door de huisarts … (to be examined).
laten onderzoeken
Onregelmatig werkwoord: on-der-ZOE-ken ik onderzoek jij/u onderzoekt hij/zij onderzoekt wij/zij/jullie onderzoeken ik/jij/u/hij/zij onderzocht wij/zij/jullie onderzochten hij heeft onderzocht
Kan ik nu … (make an appointment for her)?
- Eh, even kijken. (let’s see, bir bakalım)
een afspraak voor haar maken
Even kijken. Ze kan om half twee … (come to the surgery hour / muayene saatinede gelsin).
op het spreekuur komen.
O, ik zou graag willen dat de dokter … (comes to us.).
bij ons langskomt
Onregelmatig werkwoord: LANGS-ko-men
ik kom langs (… ik langskom)
jij/u komt langs (… jij langskomt)
hij/zij komt langs (… hij langskomt)
wij/zij/jullie komen langs (… wij langskomen)
ik/jij/u/hij/zij kwam langs (… ik langskwam)
wij/zij/jullie kwamen langs (… wij langskwamen)
hij is langsgekomen
… (That will be difficult). Lukt het echt niet om op het spreekuur te komen?
Dat wordt moeilijk
Onregelmatig werkwoord: WOR-den ik word jij/u wordt hij/zij wordt wij/zij/jullie worden ik/jij/u/hij/zij werd wij/zij/jullie werden hij is geworden
Dat wordt moeilijk. … (Is it really impossible to) op het spreekuur te komen?
Lukt het echt niet om
Ik ben bang van niet. … (She almost couldn’t walking because of the pain).
Ze kan bijna niet lopen van de pijn.
… (A moment). Ik zal even overleggen met dokter Jansen
Een ogenblikje.