Delftse 7 Flashcards

1
Q

Hoi Anne, …. ga jij …? (Where … to?)

- Hallo Peter. Ik ga naar de supermarkt.

A

Waar …. heen? : Where … to?

Waar ga jij heen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik … (must) boodschappen doen.

-Ik ook.

A

moet

Ik moet boodschappen doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik moet … (alışveriş yapmak) .

A

Ik moet boodschappen doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… (Shall) we samen gaan?

A

Zullen we samen gaan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Goed. Moet je veel … ( to buy) ?

-Kijk, ik heb ( made a list).

A

kopen
een lijstje gemaakt
Goed. Moet je veel kopen?
-Kijk, ik heb een lijstje gemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

… staat alles … (There … down, orda) .

A

Daar… op

Daar staat alles op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Daar … (is written, yazılı) alles op.

A

staat

Daar staat alles op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Meneer, ………… (may I just ask a few questions?)

A

Meneer, mag ik even wat vragen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar … (can) ik de melk vinden?

A
Waar kan ik de melk vinden?
Ik kan
Jij kan/kunt
U kunt
Hij/zij/het kan
wij/jullie/zij kunnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Derde gang links, … (at the end) rechts.

A

aan het eind
Derde gang links, aan het eind rechts.
gang: the aisle, koridor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Even kijken, … ( I think(believe) that ) ik nu alles heb.

A

ik geloof dat

Even kijken, ik geloof dat ik nu alles heb.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

O nee, ik heb ook …. ( not more coffee).

A

O nee, ik heb ook geen koffie meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zie jij de koffie … ( anywhere) ?

- Daar staat de koffie.

A

Zie jij de koffie ergens?

- Daar staat de koffie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ah, …. ( an offer, bir indirim ): Twee halen, één betalen.’

A

een aanbieding

Ah, een aanbieding: Twee halen, één betalen.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ah, een aanbieding: ‘…’ (get two, buy one, iki al bir öde)

A

Twee halen, één betalen

Ah, een aanbieding: Twee halen, één betalen.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

… ( Such a bargain, böyle ucuz fiyat) komt altijd goed uit!

A

Zo’n voordeel
zo een : zo’n : such a
Zo’n voordeel komt altijd goed uit!

17
Q

Zo’n voordeel … altijd goed …. ! (Makbule geçer, be convenient)

A

komt… uit / uitkomen: Makbule geçer, be convenient

Zo’n voordeel komt altijd goed uit!

18
Q

Hebben we ….. ? (Do we need anything else?)

A

Hebben we nog meer nodig?

nodig: need
nog: any
meer: else(more)

19
Q

…. ( That is not necessary)

A

Dat is niet nodig.

Ik heb geen koffie nodig (I don’t need coffee)

20
Q

Moet je geen groente hebben?

-Dat … ( to get (buy)) ik op de markt.

A

haal
halen: to get (buy)

Moet je geen groente hebben?
-Dat haal ik op de markt.

21
Q

Anne en Peter gaan … (to pay)

A

betalen

Anne en Peter gaan betalen.

22
Q

Ze …. (to put, place, koymak) de boodschappen …. (on the conveyor belt) .

A

Ze zetten de boodschappen op de band.