Delftse 10 Flashcards

1
Q

Hoe laat … (will the shop close) ?

A

gaan de winkels dicht

Hoe laat gaan de winkels dicht?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer gaat u … (to holiday)?

A

met vakantie

Wanneer gaat u met vakantie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe laat …. ? (When do you get up?)

A

Hoe laat bent u opgestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… (This kind of question) stellen we vaak.

A

Dit soort vragen
het soort:kind
Dit soort vragen stellen we vaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dit soort vragen … (ask we often).

A

stellen we vaak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

We willen kennelijk graag weten … ( when somethings happens) of hoe lang iets duurt.

A

wanneer iets gebeurt

gebeuren: to happen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

We willen kennelijk graag weten wanneer iets gebeurt

of … ( how long will something lasts)

A

hoe lang iets duurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

We willen … (apperently like to know) wanneer iets gebeurt of hoe lang iets duurt.

A

kennelijk graag weten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

…. ( Bundan anlaşılıyor ki, From this shows that) tijd een heel belangrijk element is in ons leven.

A

Hieruit blijkt dat
blijken: to appear, to show
het element: aspect, unsur, öğe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

…. (We divide) om die reden de tijd in bepaalde stukken: jaren, maanden, weken, dagen en minuten.

A

We verdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

We verdelen …. ( for that reason) de tijd in bepaalde stukken: jaren, maanden, weken, dagen en minuten.

A

om die reden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

We verdelen om die reden de tijd …. (in certain segments): jaren, maanden, weken, dagen en minuten.

A

in bepaalde stukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zo … (consist of a year) twaalf maanden en een maand uit ongeveer vier weken

A

bestaat een jaar uit

bestaat … uit: consist of

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zo bestaat een jaar uit twaalf maanden en een maand uit … (about, approximately) vier weken.

A

ongeveer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

… (What kind of) seizoenen kent Nederland?

A

Wat voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wij … ( divide the year in four periods from three months) : de lente, de zomer, de herfst en de winter.

A

We verdelen het jaar in vier perioden van drie maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Maar …. (what do they mean by) ‘voorjaar’ en ‘najaar’?

A

wat bedoelt men dan met

bedoelt met: mean by

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

… (Instead of) ‘lente’ zeggen we ook wel ‘voorjaar’.

A

In plaats van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

En in plaats van ‘herfst’ … (we also use) het woord ‘najaar’.

A

gebruiken we ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

… (It gets) vooral in oktober en november wat koud

A

Het wordt
Het wordt vooral in oktober en november wat koud
It gets a bit cold, especially in October and November

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Het wordt … ( especially) in oktober en november wat koud

A

vooral

22
Q

… (The days are getting shorter).

A

De dagen worden korter.

23
Q

…. (It gets dark early), rond vijf uur.

A

Het wordt vroeg donker

24
Q

En ‘s morgens wordt het … ( only after eight o’clock light again)

A

pas na acht uur weer licht

25
Q

… (Nature changes), de bladeren vallen van de bomen.

A

De natuur verandert

26
Q

De natuur verandert, … (the leaves fall from the trees.)

A

de bladeren vallen van de bomen

vallen van: fall from

27
Q

Maar in de lente worden de bomen weer groen, … (when it really gets a bit warmer)

A

als het echt wat warmer wordt

28
Q

…. (That happens in April).

A

Dat gebeurt in april.

29
Q

Wanneer werkt u … (actually)?

A

eigenlijk

30
Q

… (I work on five days of the week): maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag.

A

Ik werk op vijf dagen van de week

31
Q

… (In principle) begin ik ‘s ochtends om half negen.

A

In principe

32
Q

Tussen half een en half twee … (I have off time)

A

heb ik vrij

33
Q

’s Middags … (I usually work until half past five)

A

werk ik meestal tot half zes

34
Q

… (After that), dus ‘s avonds, ben ik natuurlijk ook vrij.

A

Daarna

After that, so in the evening, of course I am also free.

35
Q

Daarna, dus ‘s avonds, … (of course I am also free).

A

ben ik natuurlijk ook vrij.

36
Q

… (Do you ever have to) op reis voor uw werk?

A

Moet u wel eens
Moet u wel eens op reis voor uw werk?
(Do you ever have to travel for your work?)

37
Q

O ja, … (quite often).

A

vrij vaak

vrij:quite

38
Q

… (Last week) ben ik naar Londen geweest en … (next week) vlieg ik naar Parijs.

A

Vorige week: last week

Volgende week: next week

39
Q

… ( My present job, şimdiki işim ) is erg druk.

A

Mijn huidige baan
de baan:job
druk:busy

40
Q

… (Yesterday I was) in Amsterdam en … ( tomorrow I am) in Rotterdam.

A

Gisteren was ik

morgen ben ik

41
Q

’s Woensdags ben ik … (almost all time) op de zaak voor overleg met onze directeur of voor een vergadering.

A

bijna altijd: neredeyse her zaman

42
Q

’s Woensdags ben ik bijna altijd … (at the office) voor overleg met onze directeur of voor een vergadering.

A

op de zaak

43
Q

’s Woensdags ben ik bijna altijd op de zaak … (for consultation with) onze directeur of voor een vergadering.

A

voor overleg met
het overleg: deliberation, consultation, iş görüşmesi
de directeur -> onze directeur

44
Q

’s Woensdags ben ik bijna altijd op de zaak voor overleg met onze directeur of … (for a meeting).

A

voor een vergadering

45
Q

Waar is die zaak van u?

Die is … (nearby). … (Our office) ligt midden in de stad, maar in een rustige straat.

A

dichtbij
Ons kantoor
het kantoor: office

46
Q

Je hoort er … (hardly noise from outside)

A

nauwelijks geluid van buiten

het geluid: noise

47
Q

We hebben geen … ( trouble with) het verkeer.

A

last van

het verkeer: the traffic

48
Q

Vroeger werkte zij, … ( just like me), de hele dag.

A

net als ik

net als:just like

49
Q

… ( Previously she worked), net als ik, de hele dag.

A

Vroeger werkte zij

hele dagen: whole days

50
Q

… (Nowadays she works) halve dagen.

A

Tegenwoordig werkt zij

halve dagen: half days

51
Q

… (In the future), wanneer de kinderen naar school gaan, gaat ze misschien weer hele dagen werken.

A

In de toekomst