Learn Dutch Voc 35 Flashcards

1
Q

Bart zegt: ‘__________________________’ (Dutch is an easy language). Gianluca zegt: ‘Bart is erg optimistisch. Ik vind Nederlands een beetje moeilijk…’

A

Nederlands is een makkelijke taal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Lars houdt van de natuur. ______________ (He likes the color green). In de zomer vindt hij het bos heel mooi.

A

Hij houdt van de kleur groen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het grachtenpand is _________________ (narrow). Het is twee meter breed. __________(That is very narrow.).

A

smal
Dat is heel smal
het grachtendpand: the canal house

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De kok wil altijd weten hoe de smaak van het eten is. Hij eet daarom heel veel. Hij is zeker niet dun. Nee, _______________________(the cook is a bit fat).

A

de kok is een beetje dik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

_________________(Do you find Dutch easy?)? Hm… een beetje. Soms vind ik de taal ook wel een beetje moeilijk, de grammatica … (for example). En jij?

A

Vind jij Nederlands makkelijk?

bijvoorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ze zeggen dat jongens van blauw houden en … (that girl loves pink). … (Is that really true? )? Het varken op de boerderij is roze een beetje grijs.

A

dat meisje van roze houden

Is dat echt zo? / Is dat echt waar?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
Is  \_\_\_\_\_\_\_\_\_\_ (the earth flat or round)? 
– Weet je dat echt niet? Rond natuurlijk!
A

de aarde plat of rond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Is de aarde plat of rond?

– … (You really don’t know that)? Rond natuurlijk!

A

Weet je dat echt niet?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het T-shirt van de Nederlandse voetbalvrouwen is ______________. … (That is the national color of the Netherlands.).

A

oranje

Dat is de nationale kleur van Nederland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een banaan ______________(and a lemon are yellow).

A

en een citroen zijn geel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

We zijn op een brede snelweg en de auto is kapot! Hij rijdt niet meer! Mijn man zet ___________ (a triangle behind the car).

A

een driehoek achter de auto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

We wachten al drie minuten. Het verkeerslicht kan nu _________ ( any moment) op groen gaan.

A

ieder moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Je moet hier wachten! Zie je _____________(the traffic light) niet?

A

het stoplicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Marieke en Gianluca drinken ___________ (each) een glas rode wijn.

A

elk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zullen we maandag of dinsdag samen iets doen?

– Nee, dat kan niet… Ik moet _________ (both days) werken.

A

beide dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zullen we maandag of dinsdag … (do something together)?

– Nee, dat kan niet…. Ik moet beide dagen werken.

A

samen iets doen

17
Q

Mijn tante is al een beetje oud. Haar haar _______________(is turning gray).

A

wordt grijs

18
Q

_______________ (at the next traffic light )gaat u naar links. Het ziekenhuis is aan het eind van de straat.

A

Bij het volgende stoplicht

19
Q

… (The horse of Sinterklaas ) is wit. Het paard van de cowboy is … (brown). Het haar van Martin is ook … (brown).

A

Het paard van Sinterklaas
bruin
bruin

20
Q

De Nederlandse vlag is _______ (red, white and blue). … (The national color is orange.).

A

rood, wit en blauw

De nationale kleur is oranje

21
Q

Ik eet … (a lot of unhealthy food). Ik eet altijd pizza, friet en ijsjes. Daarom ben ik … (very fat).

A

erg veel ongezond eten

erg dik

22
Q

… (Which color has a lemon?)? Dat is een makkelijke vraag! Een citroen is natuurlijk geel. En de banaan heeft dezelfde kleur.

A

Welke kleur heeft een citroen?

23
Q

Ik zie geen wolken. De zon schijnt. _______________(The sky is blue). Dus we gaan lekker naar het strand. Zullen we nu gelijk gaan?
– Ja! Goed idee!

A

De lucht is blauw

24
Q

Ik zie geen wolken. … (The sun shines) . De lucht is blauw. Dus we gaan lekker naar het strand. Zullen we nu gelijk gaan?
– Ja! Goed idee!

A

De zon schijnt

25
Q

Is jouw moeder ____________ (fat or thin)?

– Ze is heel dun, want ze eet weinig. Ze eet nooit vlees en houdt alleen van verse groente.

A

dik of dun

26
Q

… (The plum is purple/ Erik mor). Een tulp kan ook paars zijn.

A

De pruim is paars

27
Q

Buiten is het donker. Het is nacht. Ik zie niets. … (Everything is black).

A

Alles is zwart.

28
Q

… (The swan/kuğu is white). Suiker is ook __________.

A

De zwaan is wit

wit

29
Q

… (The traffic light is green), dus je mag verder rijden.

A

Het verkeerslicht staat op groen

30
Q

De straat is … (wide) en het fietspad is … (narrow).

A

breed

smal

31
Q

… (My neighbor has the same car) als ik. De auto is niet anders. Hij is ook klein en blauw.

A

Mijn buurman heeft dezelfde auto

als ik:as me

32
Q

… (The pole is straight). De banaan is niet recht.

A

Het paaltje is recht.

33
Q

Gianluca vindt het huiswerk vandaag … (very hard). Hij begrijpt bijna niets.

A

erg moeilijk

34
Q

… (Do you know which colors the flag of Belgium has?)

– Ja, natuurlijk: zwart, geel en rood.

A

Weet jij welke kleuren de vlag van België heeft?

35
Q

Het kind maakt een cirkel en een driehoek. _______________ ( She doesn’t make a square). Dat is nog te moeilijk.

A

Ze maakt geen vierkant.

36
Q

Het kind maakt een cirkel en een driehoek. Ze maakt geen vierkant. … (That is still too difficult.).

A

Dat is nog te moeilijk.