Chunk Delftse 1 Flashcards

1
Q

… (By now, bu arada) kun je over al deze onderwerpen veel beter praten.

A

Inmiddels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… (You must have noticed it already / Bunu zaten fark etmişsindir) : Nederlands is niet moeilijk, Nederlands is gemakkelijk.

A

Je heb het al vast gemerkt

Regelmatig werkwoord: MER-ken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… (A part of that) gebruik je regelmatig, de rest nauwelijks.

A

Een deel daarvan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Grammatica … (seems difficult) maar is het niet.

A

lijkt lastig

Onregelmatig werkwoord: LIJ-ken
ik lijk
jij/u lijkt
hij/zij lijkt
wij/zij/jullie lijken
ik/jij/u/hij/zij leek
wij/zij/jullie leken
hij heeft geleken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Door veel luisteren en praten verdwijnen zulke fouten … (in the course of time / zaman içinde.).

A

in de loop van de tijd

Onregelmatig werkwoord: ver-DWIJ-nen
ik verdwijn
jij/u verdwijnt
hij/zij verdwijnt
wij/zij/jullie verdwijnen
ik/jij/u/hij/zij verdween
wij/zij/jullie verdwenen
hij is verdwenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

… (Despite the fact) dat er slechts tien cijfers zijn.

A

Ondanks het feit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Maar eerlijk gezegd … (I disagree / buna katılmıyorum).

A

ben ik het daar niet mee eens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (You realize) dat we bij elke tekst zowat 50 nieuwe woorden moeten leren.

A

Beseft u wel

Regelmatig werkwoord: be-SEF-fen
ik besef
jij/u beseft
hij/zij beseft
wij/zij/jullie beseffen
ik/jij/u/hij/zij besefte
wij/zij/jullie beseften
hij heeft beseft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Je moet … (spend enough time on) het leren van een nieuwe taal.

A

voldoende tijd besteden aan

besteden aan: spend on

Regelmatig werkwoord: be-STE-den
ik besteed
jij/u besteedt
hij/zij besteedt
wij/zij/jullie besteden
ik/jij/u/hij/zij besteedde
wij/zij/jullie besteedden
hij heeft besteed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

… (Do you agree with that?)

A

Ben je het daar mee eens?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

… (It made a big impression on me.).

A

Die maakte veel indruk op mij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

… (I found it great/ I loved it) en ga het zelf ooit ook zo doen.

A

Ik vond het geweldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

… (My goal is) om eerst mijn opleiding af te maken.

A

Mijn doel is

het doel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

… (That seems to me) heerlijk rustig.

A

Dat lijkt me

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

… (In our society) spelen tradities een belangrijke rol.

A

In onze samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

… (We are proud of it).

A

Daar zijn we trots op.

17
Q

… (Where do you find such a thing)?

A

Waar vind je zoiets?