Delftse 16 Flashcards

1
Q

Goedemiddag, … (return ticket/ gidiş dönüş bilets) Rotterdam alstublieft, tweede klas, met korting.

A

een retourtje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… (Can you tell me) hoe laat de trein vertrekt?

- Drie minuten over twee.

A

Kunt u mij zeggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kunt u mij zeggen … (what time the train leaves)?

- Drie minuten over twee.

A

hoe laat de trein vertrekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… (From which platform ) de trein vertrekt?
- Spoor 7A. Als u snel bent, haalt u de trein nog.
Dank u wel voor de informatie.

A

Van welk perron

het perron: platform, peron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Van welk perron de trein vertrekt?
- Spoor 7A. Als u snel bent, … (still catch the train).
Dank u wel voor de informatie.

A

haalt u de trein nog

het spoor: platform (track), peron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Meneer, … (can you help me)? Hoe werkt zo’n automaat?

A

kunt u mij even helpen

Onregelmatig werkwoord: hel-pen
ik help
jij/u helpt
hij/zij helpt
wij/zij/jullie helpen
ik/jij/u/hij/zij hielp
wij/zij/jullie hielpen
hij heeft geholpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Meneer, kunt u mij even helpen? … (How does such a vending machine work)?

A

Hoe werkt zo’n automaat?

de automaat: the vending machine, otomat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  • … (Where do you want to go)?

Naar Den Haag.

A

Waar wilt u heen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nou, hier … (you see a list of ) alle stations. Achter Den Haag staat 2500.

A

ziet u een lijst met

Onregelmatig werkwoord: zien
ik zie
jij/u ziet
hij/zij ziet
wij/zij/jullie zien
ik/jij/u/hij/zij zag
wij/zij/jullie zagen
hij heeft gezien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

U … (press, nasmaak, tuşlamak) 2 - 5 - o - o. Kijk, nu verschijnt Den Haag in het venster.

A

drukt op

Regelmatig werkwoord: op’druk-ken
ik druk op (… ik opdruk)
jij/u drukt op (… jij opdrukt)
hij/zij drukt op (… hij opdrukt)
wij/zij/jullie drukken op (… wij opdrukken)
ik/jij/u/hij/zij drukte op (… ik opdrukte)
wij/zij/jullie drukten op (… wij opdrukten)
hij heeft opgedrukt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

U drukt op 2 - 5 - o - o. Kijk, nu verschijnt Den Haag … (in the window, ekranda).

A

in het venster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

U drukt op 2 - 5 - o - o. Kijk, … (now appears) Den Haag in het venster.

A

nu verschijnt

Onregelmatig werkwoord: ver-SCHIJ-nen
ik verschijn
jij/u verschijnt
hij/zij verschijnt
wij/zij/jullie verschijnen
ik/jij/u/hij/zij verscheen
wij/zij/jullie verschenen
hij is verschenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dan drukt u op ‘tweede klas’, vervolgens op ‘… (only valid today)’.

A

alleen vandaag geldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Dan drukt u op ‘tweede klas’, … (then on, afterwards) ‘alleen vandaag geldig’.

A

vervolgens op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

… (Finally) drukt u op ‘met korting’ of ‘zonder korting’.

A

Tenslotte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

… (How do you pay), contant of met een pinpas?

Met m’n pinpas.

A

Hoe betaalt u

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe betaalt u, … (cash or with a debit card)?

Met m’n pinpas.

A

contant of met een pinpas
contact:nakit
de pinpas: banka kartı

18
Q

Kijk hier staat … (the amount). U drukt op ‘ja’ als het bedrag juist is.

A

het bedrag

19
Q

Kijk hier staat het bedrag. U drukt op ‘ja’ … (if the amount is correct.).

A

als het bedrag juist is

20
Q

Fijn, dank u wel … (for your help).

A

voor uw hulp

de hulp:the help

21
Q

… (A ticket for the train) koop je op het station, meestal bij de automaat, soms bij het loket.

A

Een kaartje voor de trein

22
Q

Een kaartje voor de trein koop je op het station, meestal … (at the vending machine), soms bij het loket.

A

bij de automaat

23
Q

Een kaartje voor de trein … (buy at the station), meestal bij de automaat, soms bij het loket.

A

koop je op het station

24
Q

Een kaartje voor de trein koop je op het station, meestal bij de automaat, soms … (at the counter, ticket office, gişeden).

A

bij het loket

25
Q

In de toekomst … (probably disappears) het loket.

A

verdwijnt waarschijnlijk
waarschijnlijk:probably, belki

Onregelmatig werkwoord: ver-DWIN-nen: disappear,
ik verdwijn
jij/u verdwijnt
hij/zij verdwijnt
wij/zij/jullie verdwijnen
ik/jij/u/hij/zij verdween
wij/zij/jullie verdwenen
hij is verdwenen

vb: de pijn is verdwenen
synoniem: overgaan
tegenstelling: blijven

26
Q

… (In each case, her durumda) op een klein station.

A

In elk geval

het geval: the case

27
Q

Een kaartje … (you can also buy on the train.).

A

kun je ook in de trein kopen.

28
Q

Dan betaal je … (quite an amount extra.).

A

wel een flink bedrag extra.

flink:quite a lot

29
Q

… (With a discount hours card) krijg je 40 procent (%) korting.

A

Met een voordeel-uren-kaart

de voordeel-uren-kaart

30
Q

Maar die … (valid) door de week alleen na negen uur ‘s ochtends.

A

geldt

Onregelmatig werkwoord: GEL-den
ik geld
jij/u geldt
hij/zij geldt
wij/zij/jullie gelden
ik/jij/u/hij/zij gold
wij/zij/jullie golden
hij heeft gegolden
31
Q

Maar die geldt … (during the week, hafta içinde) alleen na negen uur ‘s ochtends.

A

door de week

32
Q

… (During the weekend) is de kaart de hele dag geldig.

A

Gedurende het weekend

33
Q

… (A strip (zone) ticket) voor de bus of de tram koop je op het station

A

Een strippenkaart

34
Q

Een strippenkaart voor de bus of de tram … (buy at the station).

A

koop je op het station

35
Q

Maar … (therefore, for that, onun için) kun je ook terecht op het postkantoor.

A

daarvoor

36
Q

Maar daarvoor … (you can also go to the post office).

A

kun je ook terecht op het postkantoor

37
Q

In de bus of tram … (you pay a piece more).

A

betaal je een stuk meer

38
Q
  • Hoe werkt een strippenkaart?

Je gebruikt … ().

A

minstens twee strippen.

minstens: at least
strippen: strips, bilet üzerine damgalanan kareler

39
Q

Dat is voor … (the shortest distance).

A

de kortste afstand

de afstand: distance

40
Q

… (The further) je reist, … (the more) strippen je gebruikt.

A

Hoe verder …. hoe meer

Hoe … hoe (ne kadar … o kadar )

41
Q

Er is een vaste relatie tussen afstand en … (number of strips).

A

aantal strippen

42
Q

… (There is a fixed relationship between) afstand en aantal strippen.

A

Er is een vaste relatie tussen