Routledge 2.4 Flashcards

1
Q

… (I will do it).

A

Ik zal het wel doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… (Were you not going to do that /Wouldn’t you do that?)?

A

Zou jij dat niet doen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… (how awful/ oh no/ what annoying) .Sorry hoor. Gewoon vergeten.

A

Wat vervelend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

… (Do we need anything else)?

A

Hebben we nog wat anders nodig?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hebben we … (still enough) wijn?

A

nog genoeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ik ga dan … (just now) snel naar de winkel.

A

nu nog even

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

… (Would you like to do that)?

A

Zou jij dat even willen doen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (Could you do that)?

A

Zou jij dat even kunnen doen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zou jij even … (want to make coffee)?

Ik ben nu even bezig, maar ik doe dat straks wel.

A

koffie willen zetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zou jij even koffie willen zetten?

… (I’m busy now), maar ik doe dat straks wel.

A

Ik ben nu even bezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zou jij even koffie willen zetten?

-Ik ben nu even bezig, … (but I do that later).

A

maar ik doe dat straks wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

… mijn huiswerk morgen … (I will be able to finish).

A

Ik zal … kunnen afmaken

Regelmatig werkwoord: AF-ma-ken
ik maak af (… ik afmaak)
jij/u maakt af (… jij afmaakt)
hij/zij maakt af (… hij afmaakt)
wij/zij/jullie maken af (… wij afmaken)
ik/jij/u/hij/zij maakte af (… ik afmaakte)
wij/zij/jullie maakten af (… wij afmaakten)
hij heeft afgemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zou jij even … (want to check this for me?)?

-Ik ben nu even bezig, maar daarna kan ik het doen.

A

dit voor mij willen nakijken?

Onregelmatig werkwoord: NA-kij-ken: to check
ik kijk na (… ik nakijk)
jij/u kijkt na (… jij nakijkt)
hij/zij kijkt na (… hij nakijkt)
wij/zij/jullie kijken na (… wij nakijken)
ik/jij/u/hij/zij keek na (… ik nakeek)
wij/zij/jullie keken na (… wij nakeken)
hij heeft nagekeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zou jij even … (want to hold this for me)?

-Ik ben nu even bezig, maar ik doe dat straks wel.

A

dit voor mij willen vasthouden

Onregelmatig werkwoord: VAST-hou-den :to hold
ik houd vast (… ik vasthoud)
jij/u houdt vast (… jij vasthoudt)
hij/zij houdt vast (… hij vasthoudt)
wij/zij/jullie houden vast (… wij vasthouden)
ik/jij/u/hij/zij hield vast (… ik vasthield)
wij/zij/jullie hielden vast (… wij vasthielden)
hij heeft vastgehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zou jij even … (want to send that e-mail)?

-Ik ben nu even bezig, maar ik doe dat straks wel.

A

die e-mail willen sturen?

Regelmatig werkwoord: STU-ren: to send
ik stuur
jij/u stuurt
hij/zij stuurt
wij/zij/jullie sturen
ik/jij/u/hij/zij stuurde
wij/zij/jullie stuurden
hij heeft gestuurd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zou jij even … (look if we still have enough glasses)?

-Ik ben nu even bezig, maar ik doe dat straks wel.

A

kijken of we nog genoeg glazen hebben

17
Q

Zou jij even … (put the trash bag outside)?

-Ik ben nu even bezig, maar ik doe dat straks wel.

A

de vuilniszak buiten zetten

18
Q

Niet verdelen, maar … (distribute). Aan het begin van de week … (I distribute the tasks ).

A

uitdelen
deel ik de taken uit

de taak: the tasks

Regelmatig werkwoord: ver-DE-len:to divide, to share

Regelmatig werkwoord: UIT-de-len
ik deel uit (… ik uitdeel)
jij/u deelt uit (… jij uitdeelt)
hij/zij deelt uit (… hij uitdeelt)
wij/zij/jullie delen uit (… wij uitdelen)
ik/jij/u/hij/zij deelde uit (… ik uitdeelde)
wij/zij/jullie deelden uit (… wij uitdeelden)
hij heeft uitgedeeld

19
Q

En … (what amazes me/to my own amazement): het werkt.

A

wat schetst mijn verbazing

de verbazing: amazement, surprise

20
Q

Dit is tenminste duidelijk. Jij zegt wat ik moet doen en ik doe het.’ Klaar. … (Problem solved).

A

Probleem opgelost

klaar:ready

Regelmatig werkwoord: OP-los-sen:to solve
ik los op (… ik oplos)
jij/u lost op (… jij oplost)
hij/zij lost op (… hij oplost)
wij/zij/jullie lossen op (… wij oplossen)
ik/jij/u/hij/zij loste op (… ik oploste)
wij/zij/jullie losten op (… wij oplosten)
hij heeft opgelost

21
Q

Ik kook, ik was, ik strijk, ik poets en ik boen. Maar ik vind het erg niet. Hij … (brings in the income).

A

brengt het inkomen binnen

22
Q

Ik kook, ik was, ik strijk, ik … (to scrub-to clean) en ik … (to polish-to clean). Maar ik vind het erg niet. Hij brengt het inkomen binnen.

A

boen
poets

boenen: to scrub-to clean
poetsen: to polish-to clean

23
Q

Mijn man werkt 40 uur en ik 34 uur. Hij helpt … (quite a bit, fairly) in het huishouden. Veel vrienden, collega’s en familie vinden dat hij ontzettend veel doet. Maar wij vinden het een eerlijke verdeling. Het is toch redelijk dat je het huishouden samen doet?

A

behoorlijk

24
Q

Mijn man werkt 40 uur en ik 34 uur. Hij helpt behoorlijk in het huishouden. Veel vrienden, collega’s en familie vinden dat hij … ( aşırı miktarda, an awful lot) doet. Maar wij vinden het een eerlijke verdeling. Het is toch redelijk dat je het huishouden samen doet?

A

ontzettend veel

25
Q

Mijn man werkt 40 uur en ik 34 uur. Hij helpt behoorlijk in het huishouden. Veel vrienden, collega’s en familie vinden dat hij ontzettend veel doet. Maar wij vinden het … (a fair distribution). Het is toch redelijk dat je het huishouden samen doet?

A

een eerlijke verdeling

26
Q

Mijn man werkt 40 uur en ik 34 uur. Hij helpt behoorlijk in het huishouden. Veel vrienden, collega’s en familie vinden dat hij ontzettend veel doet. Maar wij vinden het een eerlijke verdeling. … (It is still reasonable, isn’t it ) dat je het huishouden samen doet?

A

Het is toch redelijk

27
Q

Denk jij dat Lieve en haar man een volkomen gelijke verdeling hebben of … (one of them has the responsibility)?

A

heeft een van beiden de verantwoordelijkheid

een van beiden:one of them

28
Q

Ria … (don’t mind) dat ze alles alleen moet doen.

A

vindt het niet erg

het erg vinden dat …: to be upset by…

29
Q

… (He is very sweet).

A

Hij is ontzettend lief.

30
Q

… (That’s great fun).

A

Dat is geweldig leuk.

31
Q

… (I think that is really not possible.).

A

Ik vind dat dat echt niet kan.

32
Q

Zou jij even the groenten kunnen snijden?

-Ik ben nu even de soup koken, … (but after that i can do it.).

A

maar daarna kan ik het doen.