Chunk 5 Flashcards

1
Q

… (What are you doing)?

A

Wat ben je aan het doen? (Een typisch begin van een telefoongesprek:)
- Ik zit een film te kijken.

Onregelmatig werkwoord: doen
ik doe
jij/u doet
hij/zij doet
wij/zij/jullie doen
ik/jij/u/hij/zij deed
wij/zij/jullie deden
hij heeft gedaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
... (It was bad)
... (It wasn't bad) =
... (It was mediocre /vasat )
... (It was great )=
... (It was fantastic)
A
Het was slecht
Het was niet slecht = 
Het was middelmatig (vasat)
Het was geweldig =
Het was fantastisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

… (It depends)

… (It depends on)

A

Dat ligt eraan

Dat hangt ervan af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kost het veel moeite om in Nederland te mogen blijven?

- … (It depends). Dat hangt onder andere (o.a.) af van de reden waarom je in Nederland bent.

A

Dat ligt eraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kost het veel moeite om in Nederland te mogen blijven?

- Dat ligt eraan. … (That depends on among other things) van de reden waarom je in Nederland bent.

A

Dat hangt onder andere af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

… (Go ahead, Devam et)

A

Ga je gang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

… (Does not matter, Sorun değil)

A

Geeft niks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… (I agree with you)!

A

Dat vind ik ook!

vinden: to find sth / to think sth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

… (I disagree with you)!

A

Dat vind ik niet!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Heeft hij … (his driver’s license) al gehaald?

A

zijn rijbewijs

het rijbewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hij heeft … (only) Amsterdam en Hoofddorp gezien.

A

alleen nog maar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ze hebben gewandeld … (around the house).

Ze hebben gewandeld … (in the neighborhood).

A

rondom het huis

in de buurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

… (Before) we met les 16 beginnen, moeten we les 15 … (finish)!

A

Voordat … afmaken

Regelmatig werkwoord: af-ma-ken
ik maak af (… ik afmaak)
jij/u maakt af (… jij afmaakt)
hij/zij maakt af (… hij afmaakt)
wij/zij/jullie maken af (… wij afmaken)
ik/jij/u/hij/zij maakte af (… ik afmaakte)
wij/zij/jullie maakten af (… wij afmaakten)
hij heeft afgemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
-Ik ... (did folk dancing).
Was je er goed in?
-Ja, ik was ER goed in.
Ben je nog steeds volksdansen?
- ... (No, unfortunately, malesef).
A

Ik deed aan volksdansen

Nee, helaas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ik mail je … (as soon as possible).

A

zo snel mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

… (The accident) gebeurde tijdens de sneeuwstorm.

A

Het ongeluk

17
Q

… (I told her that) het de normale procedure is.

A

Ik vertelde haar dat

18
Q

Ik vertelde haar dat, … (that it is the normal procedure.).

A

het de normale procedure is.

19
Q

…. (I explained that to her) het de normale procedure is.

A

Ik legde haar uit dat

20
Q

… (I’ll explain it to you …)

… (I can explain it to you …..)

A

Ik leg het je even uit, …

Ik kan het je uitleggen, …..

Regelmatig werkwoord: UIT-leg-gen
ik leg uit (… ik uitleg)
jij/u legt uit (… jij uitlegt)
hij/zij legt uit (… hij uitlegt)
wij/zij/jullie leggen uit (… wij uitleggen)
ik/jij/u/hij/zij legde uit (… ik uitlegde)
wij/zij/jullie legden uit (… wij uitlegden)
hij heeft uitgelegd

21
Q

… (What is that in Dutch)?

A

Wat is dat in het Nederlands?