ZO1.5 Flashcards

1
Q

Hoe draagt de biconcave vorm van erytrocyten bij aan hun functie?

A

De biconcave vorm van erytrocyten geeft een lichte oppervlaktevergroting, wat helpt bij de zuurstof- en koolzuurgasuitwisseling. Bovendien kunnen erytrocyten zo veel beter op elkaar gepakt worden in kleine capillairen, wat meer gastransportvermogen per mm3 bloed oplevert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beredeneer waarom erytrocyten beter functioneren zonder kern.

A

De diameter van capillairen is niet of nauwelijks groter dan de diameter van een ery. Deze moet dus vervormbaar zijn. Dat lukt beter zonder kern.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe zien erytrocyten eruit als het plasma een te hoge osmotische druk heeft en hoe als de osmotische druk te laag is?

A

Bij te hoge osmotische druk zijn erytrocyten kleiner (microcyten), bij te lage juist groter (macrocyten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zou de oorzaak kunnen zijn van een verhoogd aantal neutrofiele granulocyten in de bloedbaan?

A

bacteriële infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

trombocyten zijn …

A

celfragmenten, geen cellen. het zijn cytoplasmatische afspiltsingen van megakaryocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat ontstaat vanuit stamcellen?

A

voorlopercellen; progenitors (niet morfologisch herkenbaar) en daarna precursors (morfologisch herkenbaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem drie kenmerkende eigenschappen waarin stamcellen verschillen van voorlopercellen.

A

Alleen stamcellen zijn pluripotent en hebben het vermogen tot zelfvernieuwing. Bovendien hebben stamcellen een zeer lage proliferatieve activiteit, i.t.t. voorlopercellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

docu

A

Morfologische verschillen tussen erytrocytaire en granulocytaire voorlopercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

stollingsproces

A

1: aggregatie trombocyten
2: primaire hemo plug
3: nog meer aggregatie en fibrinevorming
4: secundaire plug
5: stollingscascade
6”pro-trombine -> trombine
7: fibrinogeen -> fibrine (vezels)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly