H5.1: Toepassing van beeldvormende technieken bij diagnose en stadiumbepaling Flashcards

1
Q

bij elke techniek afvragen:

A
  • wat is de sensitiviteit?
  • wat is de specificiteit?
  • klinische relevantie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ct is eigenlijk veel beter dan X-thorax, maar waar moet je nog wel op letten?

A
  • nierfunctie
  • allergie voor jodium houdend contrast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

als een pt vermagert, bloed ophoest etc. ct of x-thorax?

A

ct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

thorax foto bij afstand metastasen?

A

ja, maar CT is beter, nadeel overstadieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

echografie voor afstand meta?

A

ja; wel lage sensitiviteit en specificiteit, maar kan voor levermeta of milt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

primair stadieren van tumor

A

CT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

echo lever

A

kan bij follow up onco bij lage verdenking meta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

klinisch verdacht of stijgende tumor marker =>

A

CT (of PET-CT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CT indicaties

A
  • follow up:
    = recifief, meta
    = respons metastasen op therapie
  • complicaties
  • CT geleide punctie voor PA
  • virtuele colonografie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat kan je zien met arterieel contrast (na 30sec)

A
  • bloedvaten
  • hypervasculaire meta’s (NET, melanoom, schildklier)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat kan je zien met veneus contrast (na 80sec)

A
  • organen
  • veneuze structuren
  • metastasen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat kan je met CT zien qua excretie (na paar min)

A

urinewegen (voor mss urotheelcelcarcinoom0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

cyste lever

A

0-15 Hounsdfield

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

TNM

A
  • T= evaluatie uitgebreidheid primaire tumor
  • N= pathologische lymfeklieren
  • M= metastasen op afstand
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

lymfe gaat altijd …

A

omhoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

longcarcinoom diagnostiek

A

PET-CT > CT-thorax > X-thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

T1 long

A
  • < 3cm
  • geen invasie in lobulaire bronchus
  • geen atelectase
  • geen noduli elders
18
Q

wat is belangrijk bij pathologische lymfeklieren?

A

waar het zit (bv zelfde kant is minder erg dan aan de andere kant0

19
Q

waar wordt met PET-CT naar gekeken?

A

suiker opname (tumor gebruikt veel)

20
Q

PET

A
  • positron emission tomography
  • activiteit dmv injected radionuclide labeled glucose abaloog FDG
21
Q

M

A
  • Mx: niet te beoordelen/onbekend
  • M0: geen meta
  • M1: afstandmetastase
22
Q

veelvoorkomende metastase longcarcinoom

A
  • long
  • lever
  • bijnier
23
Q

bij colon stadiering, doorgroei door wand?

A
  • nee = T1/T2
  • ja = T3
  • ingroei peritoneum = T4a
  • ingroei orgaan = T4b
24
Q

hematogene metastasering van colon

A
  • LEVER
  • longen
25
Q

wanneer noem je iets een pathologische klier?

A

groter met de korte as dan 1 cm

26
Q

waarvoor is MRI vooral goed?

A

tumoren in:
- lever
- bot
- kleine bekken

27
Q

RECIST

A

hoe goed gaat het met je patient?:
Response Evaluation Criteria In Solid Tumours

28
Q

nut RECIST

A
  • aantal laesies
  • metingen pathologische lymfomen
  • betere definiering ziekteprogressie
  • detectie nieuwe laesies/PET
29
Q

hoe meet je tumoren? !!!!!!!!

A

in de lengte

30
Q

hoe meet je een pathologische klier? !!!!!

A

in de korte as

31
Q

wanneer worden tumoren het doel van therapie?

A
  • > 10mm op CT langste as
  • > 20 mm op X-thorax
32
Q

wanneer worden lymfeklieren pathologisch?

A

> 15 mm korte as

33
Q

welke laesies zijn niet meetbaar (target van therapie) maar moeten wel benoemd worden?

A
  • lange as < 10mm
  • path klieren > 10 mm en <15mm
  • slecht afgrensbaar
  • leptomeningeale ziekten
  • vocht: pleuraal, pericardiaal, ascites
  • inflammatoir mammaca
  • lymfangitis huid of long
34
Q

meting

A
  • max 5 laesies, max 2 / orgaan
  • je maakt een som van alle diameters
  • je benoemt non-target lesions
35
Q

NADIR

A

het moment waarop het het beste ging met de pt en daarmee meten ze de ziekte progressie

36
Q

ook bij complete respons kan je een som hebben die niet 0 is

A

komt door lymfeklieren: die heb je altijd en zullen nooit 0 worden wel te meten

37
Q

progressie definitie

A

als het 20% stijgt

38
Q

respons definitie

A

als het 30% is afgenomen

39
Q

een nieuwe laesie is altijd … !!!

A

progressie

40
Q

complete respons

A

dan verdwijnen alle non-targetlaesies, alle pathologische lymfeklieren en normale tumormarkers

41
Q
A