H6.3: Nucleaire beeldvormingstechnieken en therapie Flashcards

1
Q

tracer

A

brengt radioactieve stofje naar specifieke plek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

radiofarmacon essentiele eigenschappen

A
  • selectief voor een specifiek target in lichaam dat je wil afbeelden
  • hoge affiniteit voor target
  • weinig opname in andere weefsels
  • moet affiniteit behouden als het radioactieve label eraan zit
  • geschikte halfwaardetijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

heeft gamma straling een massa?

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

beta straling

A

elektron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

alfa straling

A

twee p+ en twee n

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

doordingend en ioniserend vermogen

A

memoraid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

diagnostiek

A

gamma straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

therapie

A

beta straling (en alfa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

principes van nucleaire gnk

A
  • injectie van radiofarmacon
  • verdeling/verwerking in het lichaam
  • detectie van uitgezonden straling vanuit pt (emissie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

positron

A

anti-elektron (positief geladen elektron)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PET

A

positron emission tomography
- bij dit verval komt dus een positron vrij
- dit komt een elektron tegen (dus haar anti-deeltje), annihileren deze
- er worden 2 energie fotonen gecreerd ten koste van de massa
- deze twee fotonen vliegen van elkaar weg in tegenovergestelde richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

annihileren

A

massa wordt omgezet in energie (E=m*c^2)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gamma camera

A

meet aan twee kanten de gamma straling, terwijl PET alle richtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

CT vs PET

A

CT = structuur, anatomie
PET = functie, pathofysiologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

PET/CT

A

wordt aan elkaar gekoppeld, zodat je heel specifiek kan kijken waar het mis gaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

SPEC

A

gamma camera in meerdere richtingen

17
Q

verschillende soorten botmetastasen

A
  • osteolytische
  • osteosclerotische
18
Q

bij welke kankersoorten osteosclerotische metastasen?

A
  • mamma
  • prostaat
19
Q

hoe werkt een botscan?

A
  1. je dient een radiofarmacum toe die in het bot wordt opgenomen
  2. binden aan hydroxyapatiet
  3. accumuleren in actieve botopbouw en -ombouw
20
Q

welke radiofarmaca worden in het bot opgenomen?

A
  • calciumanalogen
  • bisfosfanaten
21
Q

wat kan je zien op een botscan?

A
  • metastasen
  • fracturen
  • artrose
  • artritis
22
Q

wat kan je niet zien bij een botscan?

A

lytische botmetastase (je ziet geen afbraak)

23
Q

wat veroorzaakt de hotspot op een botscan?

A
  • reactie (verhoogde botombouw) van het botweefsel door de metastase
  • NIET de metastase zelf, maar de metabole reactie vn het bot
  • NIET de opname van het radiofarmacon in de tumorcellen van de metastase
24
Q

radionucliden kan ook dus als therapie worden gebruikt

A
  • alfa straling
  • beta straling
25
Q

radionuclidentherapie indicaties

A
  • osteoblastische skeletmeta
  • wisselende lokalisaties v pijn
  • niet reagerend op pijnstillende medicaties
  • terugkerende pijn na externe radiotherapie
26
Q

radionuclidentherapie contra-indicaties

A
  • weinig trombo
  • weinig leuko
  • ruggenmergcompressie
  • nierfalen
  • zwangerschap
27
Q

bijwerkingen radionuclidentherapie

A

beenmergdepressie

28
Q

voorbeelden radionuclidentherapie

A
  • samarium -153
  • radium-223 (levensverlengend bij prostaatcarcinoom)
29
Q

FDG

A

fluorodexoxyglucose: radioactief suiker

30
Q

hoe werkt glucose?

A
  1. via glucose transporters opgenomen in de cel
  2. wordt dmv hexokinase gefosforyleerd
  3. wordt òf omgezet in glycogeen òf gaat via glycolyse de czc in
31
Q

hoe werkt FDG?

A
  1. ook via transports opgenomen
  2. maar wordt na glycolyse niet verder in de czc verwerkt dus hoopt op
  3. en het kan ook niet worden afgebroken door glucose-6-fosfatase
  4. hierdoor kan je het goed zien op de PETscan
32
Q

FDG-PET/CT indicaties

A
  • stadiering (opsporing meta)
  • lokalisatie van onbekende primaire tumor
  • evaluatie van therapie/response monitoring
  • recidief
33
Q

niet elke tumor neemt FDG op

A

zoals thyroid, prostaat, neuro-endocrien

34
Q

nieuwe laesie=

A

PROGRESSIE DUS GEEN RESPONS

35
Q

het radiofarmacon bepaalt welk proces of type tumor je ziet bij PET-CT

A

octreotraat PET
DOPA PET
PSMA

36
Q

octreotraat

A

bindt aan somatostatinereceptoren

37
Q

DOPA

A

bindt aan dopaminetransporters

38
Q

PSMA

A

receptor bij prostaatkanker