Tijd Flashcards
Di mattina, in mattinata
‘S ochtends
A meta’ mattina
Halverwege de ochtend
L ultima e la penultima volta
Laatste en voorlaatste keer
Immediatamente
Onmiddelijk
Sempre piu’ frequentemente
Steeds vaaker
Steeds minder vaaker
Per poco tempo
Voor een tijdje
Attualmente / Oggigiorno
Nel frattempo
Tegenwoordig / vandaag de dag
Tegelijkertijd
Ogni sabato
Iedere zaterdag
Consegnare entro due giorni lavorativi
Bezorgen binnen twee werkdagen
3 volte alla settimana
Un po’ di volte
3 keer (maal) per week Een paar keer
Dopo quanti anni hai bisogno di una nuova patente?
Entro quanti giorni devi far sapere questo al comune?
Na hoeveel jaar heb je … Nodig?
Binnen hoeveel werkdagen moet je dit laten weten op het gemeentehuis?
Io sono qui cliente da un anno.
Continua nel presente
Ik ben hier al een jaar klant.
Io non vivo in Olanda da anni.
Continua nel presente
Ik woon al jaren niet in Nederland.
Non succede tutti i giorni che ti vedo.
Het gebeurt niet iedere dag dat ik jou zie.
Hai un secondo di pazienza, pf?
Heb je een ogenblik geduld, aub?
Hans vive gia’ da anni allo stesso indirizzo.
Hans woont al jarenlang op hetzelfde adres.
Sforare.
Sforare di 10 minuti
Uitlopen
10 minuten uitlopen
Anche io non ho mica tempo tutto il giorno
Ik heb ook niet de hele dag de tijd.
Tutto il tempo
De hele tijd
Di nuovo
Weer
Passare molto tempo aan
Veel tijd besteden aan
Traslocare costa tanto tempo.
Verhuizen kost veel tijd
Ogni volta.
Tutte le volte che
Telkens.
Op telkens als
Sono raffreddato da 2 settimane.
Ik ben sinds 2 weken verkouden.