Er Flashcards

0
Q

Non ne vengo a capo -2

A

Ik kom ER niet uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Essere d accordo -1

A

Ermee eens zijn

Ik ben het ER (niet) MEE eens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Come va? -3

A

Hoe is (gaat) ERMEE?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Posso passare? -4

A

Mag ik ER even langs?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

C’e’ stato un contrattempo -5

A

Er is iets tussen gekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dipende -6

A

Het ligt eraan/

Het hangt ervan af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ho finito/ e’ fatta ( per oggi ) -7

A

Het zit erop (voor vandaag).

Het werk erop zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Non fa niente -8

A

Het doet ER niet toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Non ci sono ancora arrivato ( a finire un compito) - 9

A

Ik ben ER niet aan toe gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Me ne vado - 10

A

Ik ga ervan door.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cascarci- 12

A

Erin tuinen

Erin lopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sembrare -13

A

Eruit zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Avere intenzione di -14

A

Eruit zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cosa c’ e’ ? -15

A

Wat is er?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Che c’e’ che non va?

Che c’e’ di sbagliato?

A

Wat is ER mis MEE?

Mis! Sbagliato!
Dat is Niet mis! Niente male!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Se la cava bene/male -16

A

Hij brengt het ER goed/slecht af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Se l’ e’ cavata bene -17

A

Hij komt ER goed af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Ne ho voglia -18

A

Ik heb ER zin IN

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Mi pesa - 19

A

Ik zie ER tegenop

Je te moeten schrijven

28
Q

Ci e’ abituato - 20

A

Hij is ERAAN gewend (?)

29
Q

Non trovarci - 21
Non ci trovo niente (di speciale).
Non lo trovo un gran che.

A

Ik vind er niks aan.

Ik vind er niet veel aan.

30
Q

Le 4 funzioni: Locativa

A

Hij woont er al drie jaar.

Quando la forma e’ stressed, come a inizio frase: daar
Daar woont hij al drie jaar.

31
Q

Qui c’e’ un coltello.

Ci puoi tagliare carne?

A

Hier is een mes.

Kun je daar vlees snijden?

32
Q

Le 4 funzioni di ER

A

Locativa: daar
Partitiva:ik heb er vier.
Soggetto indefinito: er staat een man
Pronominale: “con” esso

33
Q

Le 4 funzioni: locativa

  • Al’epoca era a casa
  • e ci e’ ancora
A

Toen was hij thuis.

En hij is er nog!

34
Q

Le 4 funzioni: Partitiva

A

Ik heb er drie.
Ik heb er geen.?
Ik heb er genoeg.

35
Q

Le 4 funzioni

Soggetto indefinito -presente- in frase passiva

A

Er worden tweedehands meubels op de markt verkocht.

36
Q

Le 4 funzioni:

Soggetto indefinito

A

Zijn-staan-liggen-hangen

ER staat een man op de hoek.
Vanmorgen was ER geen melk in de koelkast.
Is ER geen melk in de koelkast?

37
Q

C’ erano molte persone
Alla posta?
Solo tre.

A

B

38
Q

Le 4 funzioni

Soggetto indefinito - assente- in frase passiva

A

Er wordt hier - hard gewerkt.

39
Q

Le 4 funzioni: pronominale

Questi sono i fiori che amo di piu’

A

Dit zijn de bloemen WAAR ik het meest VAN hou.

40
Q

Le 4 funzioni: pronominale

Ti piace il caffe?
No, non lo amo

A

Vind je koffie lekker?

Nee ik houd er niet van.

41
Q

Le 4 funzioni: partitiva

Ho bisogno di una penna. Ce ne hai una?

A

Ik heb een pen nodig. Heb je er geen?

42
Q

Le 4 funzioni : pronominale

La casa si trova nel bosco e intorno c e’ un grande giardino.

A

Het huis staat in het bos en eromheen ligt een grote tuin.

43
Q

Le 4 funzioni: pronominale con particella

Er/avverbio

A
Erin
Erop/eronder
Ervoor/erachter
Ertegen
Ernaast
44
Q

Le 4 funzioni: pronominale

Ho scritto al suo capo alcune lettere, ma non ho ricevuto nessuna risposta su cio’.

A

Ik heb uw chef een paar brieven geschreven, maar ik heb er geen reactie op gekregen.

Reactie op een brief.

45
Q

Che ne e ‘ stato di lui?

A

Wat is er van hem terecht.gekomen?

46
Q

Non ci arrivo

Non lo sopporto

A

Ik kan er niet bij

Ik kan er niet tegen

47
Q

E’ urgente

A

Er is haast bij!

48
Q

Cosa ti e’ succasso?

A

Wat is er
Met je
Gebeurd?

49
Q

Buttarsi , lanciarsi

Waag het eens!

A

Het erop te wagen

Waag het eens!

50
Q

Mi raccomando!

Acqua in bocca!!!

A

Denk eraan!

Mondje dicht!!

51
Q

Non dubito che…

Nutro seri dubbi su … Qualcosa

A

Ik twijfel er niet aan Dat

Ik twijfel ernstig aan zijn loyaliteit

52
Q

Come sempre
Ci sono
Vantaggi e svantaggi

A

Zoals altijd
Zijn er
Voor - en nadelen.

53
Q

Io do per scontato

che

A

Ik ga ERVAN uit

dat…