Qualche parola (1) Flashcards
ti faro’ vedere come sono sciocchi gli olandesi
ik zal je eens laten zien hoe dom nederlanders zijn
ti faro’ sentire come Frederick suona bene il piano
ik zal je eens laten horen hoe mooi Frederick piano speelt
Suona Mozart al violino
Hij speelt Mozart op de viool
c’era una volta un re…
Er was eens een koning…
sei mai stato in OLANDA?
Ben je wel eens in Nederland geweest?
I ragazzi in gamba non piangono
Flinke jongens huilen niet.
le lacrime
de traan
singhiozzare
snikken
uno scemo
een domoor, een dom kop, een sufferd
un cervellone
een knappe jongen, een flinke jonge, een knapperd, een flinkerd
un poveraccio
een stakker, een arme stakker
tanto peggio!
de Collies waren op! Pech gehad!
tanto peggio!
de winkel was gesloten! Pech gehad!
gomma a terra
de bandenpech
avaria al motore, guasto al motore
de motorpech
un guasto al motore è la cosa peggiore!
motorpech is het ergste!
auto in panne in carreggiata
pech onderweg
e’ stato bello alla festa di compleanno? E’ andata bene, beh…, bellissimo!
Was het leuk op het verjaardagsfeest?
trovi Oliver simpatico? Si, molto
Vind je Oliver aardig? Ja, erg aardig!
ti piacciono i poffertjes? No, non tanto
Vind je poffertjes lekker? Nee, niet zo lekker.
che bel paesino!
wat een leuk dorpje!
Garderen e’ un bel paesino, non trovi?
Garderen is een leuk dorpje, vind je niet?
Lui trova Anouk una bella ragazzina
hij vind Anouk een leuk meisje.
Lei indossava un bell’abito, una bella t shirt.
Zij droeg een leuke jurk, een leuk tshirt.