Op Kantoor, postkantoor,bank Flashcards

0
Q

Funzionare

A

Functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Il direttore generale

A

De algemeen directeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Il manager

A

De manager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Anticipare un appuntamento

A

Anticiperen op iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conversare

A

Een gesprek voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Il reparto

A

De afdeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

L affare

L impresa

A

Het bedrijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

La filiale

A

Het filiaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

La multinazionale

A

De multinational

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prendere contatto

A

Contact opnemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

La dirigenza

A

De directie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Accordo

A

Het akkord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

La commissione

A

De commissie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

La agenzia

La filiale

A

De agentschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

L interesse ( economico)

A

De rente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

La segreteria

A

Het secretariaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Essere di servizio

A

Van dienst zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Chiedere un servizio

Vorrei aprire un conto corrente

A

Een dienst vragen

Ik wil graag een rekening openen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Il comune
Il comune (edificio)
L ufficio dei servizi al cittadino

A

De gemeente
De gemeentehuis of stadskantoor
De afdeling Burgerzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De bevolkings.register

Dichiarare

A

De bevolkings.register

Aangeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Cosa posso fare per lei?

A

Wat kan ik voor U doen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Mandare

Inviare

A

Sturen
Versturen
Zenden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Pesare

A

Wegen
Het gewicht
Zwaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Un affare e’ ben altro!

A

Goedkoop is anders!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Consegnare

A

Bezorgen

Binnen twee werkdagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Arrivare

A

Aankomen

Wanneer komt het pakket aan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

E’ troppo pesante: cosi’ si rompera’ per strada…

A

Het is veel te zwaar: zo gaat het kapot onderweg!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

?imbucare

A

Doen de brief op de bus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Ci passa dal buco della cassetta?

A

Past het door de brievenbus?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Il libretto delle tariffe

A

Het tarievenboekje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Il peso e il paese determinano quanto costa inviare una lettera

A

Het gewicht en het land bepalen hoeveel het kost om een brief te sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Verso l estero puo’ applicare un francobollo priority

A

Naar het buitenland kunt U een priorityzegel plakken (de post bezorgt dan de brief sneller)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Raccomandata

A

Aangetekend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Francobolli speciali

A
Speciale postzegels ( gebeurtenissen zo als een geboorte, huwelijk, felicitatie)
Felicitatie.zegel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

La lettera
Il pacco
Il pacchetto

A

De brief
Het pakket
Het pakje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Quanti centesimi in francobolli ci vogliono sulla lettera?

A

Hoeveel eurocent aan postzegel moet er op de brief?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Quando arriva la lettera?

Quando viene consegnata la lettera?

A

Wanneer komt de brief aan?

Wanneer wordt de brief bezorgd?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Quanto pesa il pacchetto?

A

Hoe zwaar is de pakket?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Quali cose mettete nel pacchetto?

Qualsiasi tipo di cose

A

Welke dingen DOEN jullie IN het pakket?

Allerlei dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Benvenuti al servizio di informazioni tefefoniche knp 118.

Grazie per aver chiamato knp 118

A

Welkom bij knp 118 telefooninformatie.dienst.

Bedankt voor het bellen met knp 118

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Aprire un conto corrente

A

Een bankrekening openen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Lo sportello dal 3 al 5

A

De balie 3 tot en met 5.
Het loket

Balie : reception di un ufficio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Compilare il modulo

Fare richiesta per

A

Het formulier invullen.

Aanvragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Aspetta finche’ non e’ il tuo turno.

A

Wacht tot je aan de beurt bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Poi

A

Daarna’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Per cosa avrei dunque quella carta di credito?

A

Waarvoor heb ik dan die creditcard?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Non ho una penna con me. Posso prendere questa in prestito?

A

Ik heb geen pen bij me.

Mag ik deze lenen?

47
Q

Prelevare dal bancomat

A

Uit de automaat halen

Uithalen

48
Q

Vedere quanto e ‘ il tuo saldo.

A

Zien wat uw saldo is.

49
Q

Col chippas puoi pagare piccoli importi.

A

Met de chippas kunt U kleine bedragen betalen.

50
Q

Quasi dappertutto all estero puoi prelevare gratis da un bancomat con un pinpas.

A

Bijna overal in het buitnland kunt U gratis geld uit de automaat halen met een pinpas.

51
Q

Io voglio essere certo che la lettera arriva percio’ la mando “raccomandata”.

A

I will zeker weten dat de brief aankomt, dus ik stuur hij aangetekend.

52
Q

Raccomandata.

La ricevuta che la lettera e’ stata inviata.

A

Aangetekend.

Een bewijs dat de brief verstuurd is.

53
Q

Quanti euro in francobolli ci vogliono sopra?

A

Hoeveel euro aan postzegels moet erop????
Hoeveel postzegels moeten op de brief ?
Hoeveel pzs moet ik op de brief plakken?

54
Q

Noi desideriamo aprire un conto immediatamente.

A

Wij wensen meteen een rekening openen.

55
Q

All estero

A

In het buitenland.

56
Q

Inviare con un pacco.

Ricevere.

A

Versturen IN een pakket

Ontvangen.

57
Q

Posso ancora aiutarla da qualche parte?

A

Mag ik nog ergens mee helpen???

58
Q

E ‘ un francobollo da 3 euro abbastanza per questa lettera?

A

Is een postzegel van 3 euro voldoende voor deze brief?

59
Q

Deve firmare in fondo al modulo.

A

U moet onderaan het formulier tekenen.

60
Q

Fare una fotocopia di…

A

Een kopie maken van…

61
Q

Su un pacchetto ci vogliono molti francobolli.

A

Op een pakket moeten veel postzegels.

62
Q

Allora faccia cosi’

A

Doe dat dan maar!

63
Q

Devi spedirlo adesso, altrimenti non arrivera’ in tempo.

A

Je moet het nu versturen, anders komt het niet op tijd.

64
Q

Quale e’ il modo migliore di inviare questa lettera? Normale o raccomandata?

A

Wat is de beste manier om deze brief te sturen? Aangetekend of gewoon?

65
Q

Determinare

A

Bepalen

66
Q

Aprire un pacchetto.

Tirare.

A

Een pakje openmaken.

Aantrekken.

67
Q

I dati

A

De gegevens

68
Q

Gli abitanti

A

De bewoners

69
Q

In quale reparto?

A

Op welke afdeling?

70
Q

Aprire Un conto in banca

Lo sportello dal 3al 5

A

Een bankrekening openen

71
Q

Aspetta finche’ non e’il tuo turno

A

Wacht tot ja aan de beurt bent.

72
Q

Per che cosa avrei quindi questa carta di credito?

A

Waarvoor heb ik dan die credircard?

73
Q

Prelevare dal bancomat

A

Uit de automaat halen

74
Q

Guardare che saldo c ‘e’ (ha).

A

Zien wat uw saldo is.

75
Q

Con una chippas puo’ pagare piccole somme

A

Met een chippas kunt U kleine bedragen betalen.

76
Q

Poi avra’ tutto entro 14 giorni spedito a casa.

A

Dan krijgt U binnen 14 dagen alles thuisgestuurd.

77
Q

Su questa lettera ci vogliono 3euro in francobolli.

A

Op deze brief moet 3euro aan postzegels.

78
Q

Quanto ci vuole in francobolli sulla lettera?

A

Hoeveel “aan postzegels” moet er - op de brief?

79
Q

Quanto pesa il pacchetto?

Quanto e’ pesante il pacchetto?

A

Hoe weegt het pakket?

Hoe zwaar is het pakket?

80
Q

Quando arrivera’ la lettera?

Quando viene consegnata la lettera?

A

Wanneer komt de brief aan?

Wanneer is de brief bezorgd?

81
Q

Quello dipende dal peso.

A

Dat HANGT van het gewicht AF.

82
Q

Il denaro si trova sul mio conto corrente.

A

Het geld staat op mijn bankrekening.

83
Q

La tariffa.

L importo

A

Het tarief

Het bedrag

84
Q

Il conto corrente

Il saldo

A

De bankrekening

Het saldo

85
Q

Vorrei richiedere un nuovo passaporto

A

Ik wil graag een nieuwe paspoort aanvragen.

86
Q

Posso ancora aiutarla in qualche cosa?

A

Kan ik nog ergens mee helpen?

87
Q

Manda questa lettera come raccomandaa o come lettera mormale?

A

Stuurt U deze brief per aangetekende post , of stuurt U hem met de gewone post?

88
Q

Essere aiutati allo sportello

A

Worden geholpen aan de balie.

89
Q

Posso forse aiutarla?
Cosa posso fare per lei?
Vorrei avere delle informazioni.
No, adesso so tutto.

A

Kan ik mischien helpen?
Wat can ik voor u doen?
Ik wil graag informatie hebben
Nee, ik weet nu alles.

90
Q

Posso ancora in qualcosa aiutarla?

Ha ancora qualche domanda?

A

Kan ik –nog ergens mee helpen–?

Heefd u nog vragen?

91
Q

L Addetto

A

De attache

92
Q

Mettere un francobollo sulla lettera

A

Een postzegel plakken

93
Q

Posso aiutarti ancora in quslcosa?

A

Kan ik U nog ergens mee helpen?

94
Q

Riempire il modulo

A

Het formulier invullen

95
Q

Voglio diventare membro della biblioteca

A

Ik wil graag lid woorden van de bibliotheek

96
Q

Dimentico di prendere il numero

A

Ik vergeet een nummertje te trekken

97
Q

Trovi in ogni caso tutte le info su questo su internet

A

Daar vindt U sowieso alle informatie over op internet?

98
Q

Mettere del denaro da parte

A

Geld apart zetten

99
Q

Versamento

versare

A

De storting

Storten

100
Q

Puo’ aiutarmi con il riempimento del modulo?

A

Kunt U mij helpen met het invullen van dit formulier?

101
Q

Puo’ aiutarmi con il riempimento del modulo?

A

Kunt U mij helpen met het invullen van dit formulier?

102
Q

Puo’ aiutarmi con il riempimento del modulo?

A

Kunt U mij helpen met het invullen van dit formulier?

103
Q

Colare a picco

Le azioni crollano (economia)

A

Kelderen

De aandelen kelderen

104
Q

L assistenza (sociale)

Il sussidio
Il sussidio sociale

A

De bijstand

De uitkering
De bijstand.uitkering

105
Q

Oggetto: richiesta di

A

Betreft: verzoek om

106
Q

La borsa

A

De beurs

107
Q

Puo’ aiutarmi a riempire il modulo?

Cosa scrivo qui?

A

Kunt u mij helpen met het invullen van dit formulier?

Wat noteer ik hier?

108
Q

Saldare (estinguere) un debito

A

Een schuld aflossen

109
Q

Un buon investimento

A

Een goede jnvestering

110
Q

Far passare avanti

A

Voor

Laten gaan

111
Q

Assistenza sociale
Sussidio
Ricevere
Un sussidio

A

Bijstand
Uitkering ontvangen
Bijstands.uitkering
Bijstand.moeder

112
Q

Far passare avanti

A

Voor

Laten gaan

113
Q

La fotocopiatrice

A

Het kopieer.apparaat

114
Q

Il postino

A

De postbode