Persoonlijke gegevens Flashcards

0
Q

Cinese

A

Chinees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Giapponese

A

Japanner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Messicano

A

Mexicaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Marocchino

A

Marokkaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Canadese

A

Canadees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Americano

A

Amerikaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Il portogallo e’ famoso per via del Porto

A

Portugal is beroemd vanwege de produktie van Port.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

A nord degli Usa si trova lo stato del canada

A

Noordelijk van de VS ligt het land Canada

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Il portogallo confina con la spagna

A

Portugal grenst AAN Spanje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

L olanda ha 10’000 km di piste ciclabili.

A

NL heeft X kilometer fietspad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q
Il nome
In nome di
Il nome proprio/ il cognome
Il nomignolo
Il soprannome
A
De naam
Uit / in naam van
De voor , de acthernaam
De roepnaam
De bijnaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

La lettera

Fare lo spelling

A

De letter

Spellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Chiamarsi

Dare il nome

A

Heten

Noemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Anonimo

A

Anoniem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Il signore

La signora

A

De meneer
De mevrouw

De heer
De dame

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
Il passaporto
L identita'
La carta di identita'
Il documento di identita'
Dare prova della propria identita'
A
Het paspoort
De identiteit
De identiteitskaart
De legitimatie
Zich legitimeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

La nazionalita’

A

De nationaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Firmare

La firma

A

Ondertekenen

De handtekening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q
L indirizzo
La residenza
Il numero civico
Il numero di telefono
Il prefisso
A
Het adres
De woonplaats
Het huisnummer
Het telefoonnummer
Het kengetal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Il biglietto da visita

A

Het visitekaartje

Het naamkaartje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Venire da

A

Komen uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Nascere
Il giorno e luogo di nascita
La nascita
Il conpleanno

A
Geboren
De geboorte datum of plaats
De geboorte
De verjaardag
Geboren en getogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

L eta’
Coetaneo
contemporaneo
Di mezza eta’

A

De leeftijd
De leeftijd.genoot
De tijdgenoot
Van middelbare leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Vecchio

La vecchiaia

A

Oud

Ouderdom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Il genere
Maschile
Femminile

A

Het geslacht
Mannelijk
Vrouwelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Single

Scapolo

A

Alleenstand of single

Vrijgezel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
Sposato 
Moglie
Marito
Divorziato
Vedova vedovo
A
Getrouwd
De man de vrouw
Deschieden
De weduwe
De weduwnaar (m)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

La famiglia (tutti)
Il nucleo famigliare
L albero genealogico

A

De familie
Het gezin
De stamboom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Venire da
Paese
Terra dei padri

A

Komen uit
Het land
Het vaderland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

La lingua
La lingua madre
L area linguistica
La lingua ufficiale

A

De taal
De moedertaal
Het taalgebied
De voertaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Lo straniero/a
Estero
L origine
Originario di

A

De buitenlander/landse of de vreemdeling
Buitenlands
De. Afkomst
Afkomstig uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
Lo straniero
L autoctono
L alloctono
Emigrare
Immigrare
Il migrante
A
De vreemdelingen
De autochtoon
De allochtoon
Emigreren
Immigreren
De migrant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

I negri
Le persone di colore
Bianco

A

De zwarten
De kleurlingen
Blank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q
Olanda
Un olandese
In Olandese
La lingua olandese
Parlante madrelinga olandese
A

Nederland
De Nederlander
In Het Nederlands
Nederlandstalig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Belgio

Il belga / la belga

A

Belgie
De Belg
De Belgische

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Le fiandre
Fiammingo
Il fiammingo (m)
La fiamminga (f)

A

Vlanderen
Vlaams
De Vlaming
De Vlaamse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Vallonia

Vallone

A

Wallonie

Waals

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q
Inglese
Francese
Tedesco
Spagnolo
Polacco
A
Engelsman
Fransman
Duitser
Spanjaard
Pool
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Nativo

In quanto nativo olandese amo lo stufato

A

Inheems

Als inheemse Nederlander houd ik van stompot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Cerco i tuoi dati nel computer

A

Ik zoek uw gegevens op - in de computer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

carta di identita’

A

het identiteitsbewijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

certificato di nascita

A

het geboortekaartje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

il domicilio

A

de woonplaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

la foto

A

de foto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

foto formato tessera

A

de pasfoto

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

firma

A

de handtekening

47
Q

carta persoanle

A

het personlijke kaartje

48
Q

permesso di soggiorno

A

de verbijfs.vergunning

49
Q

il passato

A

het verleden

50
Q

la perdita

A

het verlies

51
Q

la biografia

A

de biografie

52
Q

sono olandese

A

ik ben nederlandse

53
Q

sono studentessa

A

ik ben studente

54
Q

sono turista (f,m)

A

ik ben turist

55
Q

sono sposata con

A

ik ben getrouwd met

56
Q

vivo nel nord di milano

Vivo a nord di milano

A

ik woon in het noorden van Milaan.

Ik woon ten noorden van Milaan.

57
Q

quanti anni compi?

A

Hoe oud word je?

58
Q

io peso

A

Ik weeg ….

59
Q

sono abile

A

ik ben bedreven

60
Q

sono curioso

A

ik ben nieuwsgierig

61
Q

sono miope

A

ik ben bijziend

62
Q

sono timido

A

ik ben verlegen

63
Q

sono soddisfatto

A

ik ben tevreden

64
Q

sono freddoloso

A

ik ben kauwelijk

65
Q

il futuro

A

de toekomst

66
Q

il compleaano

A

de verjaardag

67
Q

possedere

Il proprietario/a

A

bezitten

De bezitter

68
Q

ricordare

A

zich herinneren

69
Q

dimenticare

A

vergeten

70
Q

herinneringen ophalen

A

rivangare i vecchi tempi

71
Q

non dimenticare

A

onthouden

72
Q

perdere

A

missen

73
Q

attuale

A

tegenwoordig

74
Q

provare

A

proberen

75
Q

misurare

A

meten

76
Q

la taglia, la misura

A

de maat

77
Q

pesare

A

wegen

78
Q

compiere

A

jarig zijn

79
Q

prossimo

A

volgend

80
Q

Contemporaneo

Coetaneo

A

Tijdgenoot

Lijftijdgenoot

81
Q

Il Madrelingua

A

Die native speaker is

82
Q

Effetti personali

Oggetti di valore

A

Persoonlijke bezittingen

Waardevolle voorwerpen

83
Q

Appartenere a

A

Toebehoren aan

84
Q

La somiglianza, la rassomiglianza

A

De overeenkomst

Anche: l accordo

85
Q

Da quale paese vieni?

A

Uit welk land kom je vandaan?

86
Q

Io sono della classe media

A

Ik ben uit de middenklasse.

87
Q

L uomo , il marito
La persona
La gente

A

De man
De mens
Men

88
Q

Quanto sei alto?

Sono 1 metro e 80

A

Hoe lang ben je?

Ik ben 1meter 80.

89
Q

Questa borsa appartiene a me

A

Deze tas behoort aan mij.

Dit gebouw behoort aan de gemeente.

90
Q

Nato e cresciuto in italia.
Il tuo proprio bagaglio culturale.
Venire in contatto

A

Geboren en getogen in Italie zijn.
Je eigen culturele achtergrond.
In aanraking komen

91
Q

Originario da

Proveniente da

A

Oorspronkelijk uit

Afkomstig uit

92
Q

Europei

A

Europesen

93
Q

Un paese prospero con una grande misura di liberta individuale

A

Een welvarend land met een grote mate van individuele vrijheid.

94
Q

Qualita’ , caratteristiche

A

Eigenschappen

95
Q

Originario di

Proveniente da

A

Oorspronkelijk van

Afkomstig van

96
Q

Infiacchirsi, afflosciarsi

Scoraggiarsi

A

Verslappen

Ontmoedigd raken

97
Q

La tessera di ingresso e’ strettamente personale.

A

Het toegangs.kaart

Is strikt presoonlijk.

98
Q

Scaduto

A

Vervallen

99
Q

Peso 65,550

A

Ik weeg
65 kilo en een half
65 kilo en 550 gram

100
Q

E’ alto 1,87

A

Hij is

Een meter en zevenentachtig groot.

101
Q

Lui ha 20 anni

A

Hij is 20.
Hij is 20 jaar.
Hij is 20 jaar oud.

102
Q

Anna e’ un olandese.

Lei e’ olandese.

A

Anna is een Nederlandse.

Ze is Nederlands.

103
Q

Tom e’ un olandese.

Tom e’ olandese.

A

Tom is een Nederlander.

Hij is Nederlands.

104
Q

Nome da nubile

A

De meisjes.naam

105
Q

Benvenuto, entra pure!

A

Welkom, kom maar binnen.

106
Q

E’ stato bello incontrarti.

A

Het was leuk

U te ontmoeten.

107
Q

Arrivederci, stammi bene.

A

Tot ziens. Hou je goed!

We houden contact, he’?

108
Q

Se torni ancora a parigi, fammelo sapere!

A

Als je nog naar Parijs komt,
Laat het me
Dan weten.

109
Q

Io faccio musica

A

Ik doe aan musiek.

110
Q

Vado pazzo per viaggiare

A

Ik ben
Dol / gek
Op reisen.

111
Q

Sono una pesona tenace, irriducibile

A

Ik ben een

Doorzetter - doorzetster

112
Q

A quei tempi sedicenne

A

Een
Destijds zesjarige
jongen

113
Q

A quei tempi sedicenne

A

Een
Destijds zesjarige
jongen

114
Q

Apporre la propria sigla

Sigla, iniziali

A

Zijn paraaf zetten

De paraaf