Op Flashcards
0
Q
Ammucchiare
A
Opbergen
1
Q
Educazione
A
De opvoeding
2
Q
Salvare
A
Opslaan
6
Q
Misurare la febbre
A
Temperatuur opnemen
7
Q
Mangiare tutto
A
Opeten
8
Q
Affezionato
A
Opgesteld
9
Q
Tutte le volte che
A
Op telkens als
10
Q
Togliere
A
Opheffen
11
Q
Mettersi (un profumo)
A
Opdoen
12
Q
Truccarsi
A
Opmaken
13
Q
Andare pazzo per
A
Ik ben gek op
14
Q
Fare errori su errori
A
Fout op fout maken
15
Q
All italiana
A
Op zijn italiaans
16
Q
Il penultimo
Tranne uno, l ultimo
A
De op een na laatste
17
Q
Tutti tranne uno
tranne uno, tutti
A
Op een na halemaal