Complimenti, inviti, auguri Flashcards

0
Q

Che bello
Che bello che e’
Che bel castello fai
Che bel castello hai fatto

A

Wat mooi
Wat is hij mooi
Wat mooi kasteel maak jij
Wat mooi kasteel heb jij gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

Bella camicietta!

A

Mooie blause!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Che uomo impegnato che e’, tuttavia.

A

Wat is hij toch

Een drukke man!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Che bel maglione indossi!

A

Wat een mooie trui heb je aan!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Che figlia sportiva hai!

A

Zeg, Bianca, Wat heb je

Een sportieve dochter!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Come ti stanno bene i capelli

A

Wat ZIT je haar leuk!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Questo ti sta bene!

A

Die stat je goed!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Come sembra Lei giovane!

A

Wat ZIET U er jong uit!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Come sembri fantastica!

A

Wat ZIE je er fantastisch uit!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

I tuoi capelli stanno molto bene!

A

Je haar ZIT erg goed!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Invitare

A

Uitnodigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Non ti sta bene

A

Het past niet bij jou
Id vind hem niet zo…
Ik vind de kleur niet mooi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lo trovo bellissimo

A

Ik vind deze harstikke mooi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Quello e’ davvero bello

A

Dat is echt prachtig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Andare bene, stare

A

Passen

Past dat jasje je?
Dat past me niet.
Je past niet in die broek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Il suo atto ha suscitato l ammirazione dei presenti

A

Zijn daad wekte bewondering bij de aanwezigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meraviglia (sensazione, cosa meravigliosa)

Ammirazione

A

De verbazing, het wonder .

De bewondering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Fico

A

Stoer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Disinvolto

A

Vlot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Andiamo noi tre (insieme) al cinema o ognuno di noi per conto suo?

A

Gaan we met z’n drieen naar de bioscoop of
We ideer
Apart?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Un appuntamento
Rinviare

Rispettare un appuntamento

A

Een afspraak
Uitstellen

Zich houden aan een afsprak

21
Q

Dove si svolge la festa?

A

Waar het feest plaatsvindt?

22
Q

Convocare una riunione

A

Een vergadering beleggen

23
Q

Andiamo insieme noi due al cinema o ognuno per conto suo? Andiamo separatamente?

A

Gaan we met z’n tween naar de bioscoop, if ieder apart?

Gaan we apart?

24
Q

E’ stata una bella festa, vero?

A

Het was een leuk feest, he’?

25
Q

E’ di mio gusto.

A

Ik HEB HET naar mijn zin.

26
Q

Astuto

A

Listig

27
Q

Promettente

A

Veelbelovend

Een veelbelovende student

28
Q

Andare a finire
Male
Nel migliore dei modi

A

Uitpakken
Verkeerd
Zo goed mogelijk

Ik hoop voor juliie dat het plan … Uitpakt
Nb scartare, disfare le valige
Nnb sfogarsi

29
Q

Trovarsi

Si sono trovati la’

A

Treffen elkaar

Zij treffen elkaar daar
Treffen = colpire

30
Q

Resti a bere qualcosa?

Resti a mangiare ? (A cena?)

A

Blijf je iets drinken?

Blijf je eten?

31
Q

Frequentare

A

Omgaan met

Frequentarsi
Met elkaar omgaan

32
Q

Disdire (cancellare) un appuntamento

A

Een afspraak

Afzeggen

33
Q

Una vista lampo

A

Bliksem.bezoek

34
Q

Rifiuto

A

Weigering

35
Q

Rottura, seccatura

A

Gedoe

36
Q

Ti devo una cena

A

Ik ben je
Een etentje
Schuldig

37
Q

Sei un collega tra i migliori!

A

Een collega uit duizenden!

38
Q

Lo hai fatto proprio bene!!!

A

Je heb het geweldig gedaan!!

39
Q

Non mi sembra male.
Mica male!

Questo e’ il colmo!

A

Het lijkt me niet gek.
Niet gek!

Nou nog gekker!

40
Q

Frequentare qq

A

Optrekken met…

41
Q

Bello rivederti!

Fantastico poterti incontrare alla fine!

A

Leuk- je - weer - te zien!

Geweldig- je - eindelijk- te mogen ontmoeten!

42
Q

Accetta (prendi) questi fiori!

A

Neem deze bloemen aan!

43
Q

Andare in visita

A

Op visite gaan

44
Q

Ti sta proprio bene!

A

Het staat je
Echt
Goed!

45
Q

Accompagnato dal leopardo

A

Ver.gezeld door de luipaard

Vergezellen

46
Q

Festicciola

Festaiolo

A

Fuif

Fuifnummer

47
Q

Disdire un appuntamento.

A

Een afspraak

Afzeggen

48
Q

Bel lavoro!

A

Prima prestatie!

49
Q

Sei un amico fantastico!

A

Je bent een geweldige vriend!

50
Q

Hai un fantastico senso dell umorismo!

A

Je hebt

een geweldig gevoel VOOR humor!