Complimenti, inviti, auguri Flashcards
Che bello
Che bello che e’
Che bel castello fai
Che bel castello hai fatto
Wat mooi
Wat is hij mooi
Wat mooi kasteel maak jij
Wat mooi kasteel heb jij gemaakt
Bella camicietta!
Mooie blause!
Che uomo impegnato che e’, tuttavia.
Wat is hij toch
Een drukke man!
Che bel maglione indossi!
Wat een mooie trui heb je aan!
Che figlia sportiva hai!
Zeg, Bianca, Wat heb je
Een sportieve dochter!
Come ti stanno bene i capelli
Wat ZIT je haar leuk!
Questo ti sta bene!
Die stat je goed!
Come sembra Lei giovane!
Wat ZIET U er jong uit!
Come sembri fantastica!
Wat ZIE je er fantastisch uit!
I tuoi capelli stanno molto bene!
Je haar ZIT erg goed!
Invitare
Uitnodigen
Non ti sta bene
Het past niet bij jou
Id vind hem niet zo…
Ik vind de kleur niet mooi
Lo trovo bellissimo
Ik vind deze harstikke mooi
Quello e’ davvero bello
Dat is echt prachtig
Andare bene, stare
Passen
Past dat jasje je?
Dat past me niet.
Je past niet in die broek
Il suo atto ha suscitato l ammirazione dei presenti
Zijn daad wekte bewondering bij de aanwezigen
Meraviglia (sensazione, cosa meravigliosa)
Ammirazione
De verbazing, het wonder .
De bewondering
Fico
Stoer
Disinvolto
Vlot
Andiamo noi tre (insieme) al cinema o ognuno di noi per conto suo?
Gaan we met z’n drieen naar de bioscoop of
We ideer
Apart?