HC.2 - Intra-uteriene infectie en de gevolgen voor het kind Flashcards

1
Q

Wat zijn intra-uteriene infecties?

A

Infecties die ontstaan tijdens de zwangerschap en de foetus transplacentair of via opstijgende infecties bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de meest voorkomende verwekkers van intra-uteriene infecties?

A

Transplacentair: Listeria monocytogenes, Toxoplasma gondii, Cytomegalovirus (CMV). Opstijgend/vaginaal: Groep B Streptokokken (GBS), Escherichia coli, Herpes simplex virus (HSV).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het TORCHES-syndroom?

A

Een acroniem voor congenitale infecties: T: Toxoplasma gondii, O: Other (o.a. syfilis, HIV, parvovirus B19), R: Rubella, C: Cytomegalovirus, H: Herpes simplex virus, S: Syfilis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn kenmerken van congenitale infecties?

A

Dysmaturiteit, Microcefalie, Hepatosplenomegalie, Icterus, Anemie en thrombocytopenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de klinische kenmerken van congenitale CMV?

A

Prematuriteit, SGA (Small for Gestational Age), Petechiën/purpura, Hepatosplenomegalie, Microcefalie, Convulsies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe wordt congenitale CMV gediagnosticeerd?

A

Door PCR op urine en speeksel vóór de leeftijd van 21 dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de behandeling voor CMV?

A

Ganciclovir bij ernstige infecties zoals chorioretinitis en pneumonie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de transmissieroutes van HSV naar de neonaat?

A

Primaire infectie: 50% transmissie. Primaire infectie na HSV-1: 30% transmissie. Recidiverende infectie: 2% transmissie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de klinische vormen van neonatale HSV?

A

Disseminated (systemische infectie), CNS-infectie (hersenontsteking), Skin/Eye/Mouth (SEM).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de behandeling voor neonatale HSV?

A

Acyclovir.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de belangrijkste verwekkers van neonatale conjunctivitis?

A

Chlamydia trachomatis, Neisseria gonorrhoeae.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn symptomen van neonatale sepsis/meningitis?

A

Kreunen, Slechte perifere circulatie, Temperatuurinstabiliteit, Apneus/bradycardieën, Convulsies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de prevalentie van GBS-kolonisatie bij zwangere vrouwen in Nederland?

A

Ongeveer 21%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen early-onset en late-onset GBS?

A

Early-onset: Ontstaat binnen 0-6 dagen na de geboorte, vaak door verticale transmissie. Late-onset: Ontstaat tussen 7 dagen en 3 maanden postpartum, via horizontale transmissie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de risicofactoren voor GBS-infectie?

A

Prematuriteit (<37 weken), PROM (>24 uur), Infectie bij de moeder, Eerdere baby met GBS-ziekte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe wordt GBS-profylaxe toegepast?

A

Door antibiotica te geven aan de moeder tijdens de bevalling bij risicofactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de mortaliteit van early-onset GBS-infectie?

A

5-10%.

18
Q

Wat is de belangrijkste preventieve maatregel tegen neonatale infecties?

A

Maternale profylaxe bij risicofactoren zoals GBS-kolonisatie.

19
Q

Wat zijn de meest voorkomende symptomen van congenitale infecties?

A

Dysmaturiteit, Microcefalie, Hepatosplenomegalie, Icterus, Thrombocytopenie/anemie.

20
Q

Wat zijn de gevolgen van congenitale rubella?

A

Congenitaal rubella syndroom: Cataract, Doofheid, Congenitale hartafwijkingen (bijv. ductus arteriosus), Neurologische schade (mentale retardatie).

21
Q

Hoe wordt congenitale rubella gediagnosticeerd?

A

Serologie: IgM tegen rubella in het bloed van de pasgeborene.

22
Q

Wat is de preventie van rubella tijdens de zwangerschap?

A

Vaccinatie vóór de zwangerschap (RVP: BMR-vaccinatie).

23
Q

Hoe wordt Listeria monocytogenes overgedragen?

A

Via besmet voedsel (bijv. zachte kazen, rauwe melk, deli-vlees) of transplacentair.

24
Q

Wat zijn de gevolgen van congenitale listeriose?

A

Miskraam of doodgeboorte, Neonatale sepsis, Meningitis.

25
Q

Wat is de behandeling voor neonatale listeriose?

A

Ampicilline in combinatie met gentamicine.

26
Q

Hoe wordt Toxoplasma gondii overgedragen?

A

Via besmet voedsel (onvoldoende verhit vlees), Contact met kattenfeces, Transplacentaire transmissie.

27
Q

Wat zijn symptomen van congenitale toxoplasmose?

A

Chorioretinitis, Hydrocefalie, Intracraniële calcificaties.

28
Q

Hoe wordt congenitale toxoplasmose gediagnosticeerd?

A

PCR op vruchtwater of bloed van de neonaat.

29
Q

Wat is de behandeling voor congenitale toxoplasmose?

A

Spiramycine of pyrimethamine-sulfadiazine.

30
Q

Wat veroorzaakt parvovirus B19 bij de foetus?

A

Hydrops foetalis, Anemie door aplastische crisis, Miskraam bij ernstige infectie.

31
Q

Hoe wordt parvovirus B19 gediagnosticeerd?

A

PCR op vruchtwater of bloed van de moeder/foetus.

32
Q

Hoe wordt GBS-profylaxe toegediend?

A

Intrapartum antibiotica (bijv. penicilline of ampicilline). Starten ten minste 4 uur vóór de bevalling.

33
Q

Wat zijn de behandelingsopties voor een neonaat met GBS-sepsis?

A

Empirische therapie met ampicilline en gentamicine.

34
Q

Wat zijn vroege tekenen van neonatale sepsis?

A

Kreunen, Lethargie, Slechte perifere doorbloeding, Apneus en bradycardieën.

35
Q

Wat zijn de meest voorkomende verwekkers van neonatale sepsis?

A

Early-onset: GBS, E. coli. Late-onset: GBS, Klebsiella, en stafylokokken.

36
Q

Wat zijn diagnostische tests bij neonatale sepsis?

A

Bloedkweek, Lumbaalpunctie (indien meningitis vermoed), Urinekweek (bij late-onset sepsis).

37
Q

Wat zijn preventieve maatregelen tegen intra-uteriene infecties?

A

Vaccinatie (bijv. BMR tegen rubella), Screening op infecties zoals GBS en syfilis, Vermijden van risicovolle voedingsmiddelen (Listeria), Goede hygiëne (bijv. toxoplasmose, CMV).

38
Q

Wat is het belang van tijdige diagnose en behandeling?

A

Het minimaliseren van complicaties bij de neonaat, zoals neurologische schade of overlijden.

39
Q

Welke verwekkers veroorzaakt het meest frequent transcervicale (opstijgende) infecties?

A

Streptococcen

40
Q
A