HC. 2 - Combinaties van aangeboren afwijkingen Flashcards

1
Q

Q: Wat zijn de verschillende typen aangeboren afwijkingen?

A
  • Erfelijk vs niet-erfelijk
  • Syndromaal vs geisoleerd
  • Major vs minor anomalie
  • Deformatie, disruptie, malformatie en dysplasie vs associatie en sequentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Q: Wat is het doel van registratie van aangeboren afwijkingen?

A
  • Vaststellen van frequenties van afwijkingen.
  • Evalueren van effecten van interventies en populatieveranderingen.
  • Snelle herkenning van teratogene exposities (bijvoorbeeld Softenon).
  • Ondersteunen van etiologisch onderzoek en medische zorgplanning.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Q: Wat is het verschil tussen de groepen “Deformatie, Disruptie, Malformatie en Dysplasie” en “Associatie en Sequentie”?

A

Groep 1 (Deformatie, Disruptie, Malformatie, Dysplasie): Beschrijft hoe een enkele afwijking ontstaat, gericht op de oorzaak of het mechanisme.
Groep 2 (Associatie, Sequentie): Beschrijft combinaties van afwijkingen zonder direct causaal mechanisme, of afwijkingen die voortkomen uit één primair probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Q: Wat is EUROCAT?

A
  • Een Europees registratiesysteem voor aangeboren afwijkingen en tweelingen.
  • Biedt inzicht in frequenties, preventieve maatregelen, erfelijkheidsvoorlichting en prenatale diagnostiek.
  • Sinds 1981 actief in regio’s zoals Noord-Nederland (Groningen, Friesland, Drenthe).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Q: Wat is een syndroom?

A

Een herkenbaar patroon van aangeboren afwijkingen waarbij de unieke combinatie van kenmerken onderscheid maakt van andere patronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Q: Wat zijn de hoofdoorzaken die leiden tot syndroomdiagnostiek?

A
  • Aanwezigheid van één of meerdere aangeboren afwijkingen.
  • Groeiachterstand bij geboorte of tijdens de eerste levensjaren.
  • Verstandelijke ontwikkelingsachterstand.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Q: Wat zijn hoofdsymptomen en nevensymptomen bij syndromen?

A
  • Hoofdsymptomen: Kernkenmerken waarop de diagnose wordt gebaseerd.
  • Nevensymptomen: Kenmerken die de diagnose ondersteunen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Q: Wat is dysmorfie?

A

Het vastleggen, meten en vergelijken van afwijkende uiterlijke kenmerken om patronen te herkennen, vaak met behulp van literatuur en databases.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Q: Wat is genetische penetrantie?

A

Het percentage individuen met een genetische afwijking dat symptomen ontwikkelt. Variatie kan groot zijn, bijvoorbeeld bij Marfan-syndroom en achondroplasie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Q: Wat is een associatie in de context van aangeboren afwijkingen?

A

Het vaker dan op basis van toeval voorkomen van twee of meer aangeboren afwijkingen zonder dat sprake is van een syndroom of sequentie.

Deze combinatie van aangeboren afwijkingen
vormt voor zover bekend geen sequentie
of syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Q: Wat is een sequentie?

A

Een cascade van aangeboren afwijkingen die voortvloeien uit één enkele initiële afwijking of mechanische kracht.

(Een sequentie is een combinatie van
aangeboren afwijkingen welke, in één of
meerdere cascades, voortvloeien uit één
enkele initiële aangeboren afwijking of
mechanische kracht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Q: Wat zijn voorbeelden van sequenties?

A
  1. Robin sequentie: Micro/retrognatie → Verplaatsing van de tong → Onvolledige sluiting van het zachte gehemelte → U-vormige schisis.
  2. Oligohydramnion sequentie: Door verminderde hoeveelheid vruchtwater ontstaan multiple afwijkingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Q: Wat zijn syndromen veroorzaakt door genetische of teratogene factoren?

A
  • Congenitaal Rubella-syndroom: Teratogeen effect.
  • Down-syndroom: Chromosoomafwijking.
  • Smith-Lemli-Opitz-syndroom: Cholesterolmetabolisme (AR).
  • Apert-syndroom: Nieuwe mutatie (AD).
  • Fragiele X-syndroom: X-gebonden, repeat-verlenging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Q: Wat is locus- of genetische heterogeniteit?

A

Locus heterogeniteit: Eén ziektebeeld veroorzaakt door meerdere genen (bijv. Noonan-syndroom).

Allelische heterogeniteit: Eén gen dat meerdere ziektebeelden veroorzaakt (bijv. FGFR3-gen: achondroplasie, syndroom van Muenke).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Q: Wat is VACTERL?

A

Een associatie van aangeboren afwijkingen:

  • Vertebrale defecten.
  • Anale atresie/stenose.
  • Tracheo-esofageale fistels.
  • Radiale defecten en nierafwijkingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Q: Wat is CHARGE?

A

Een syndroom met kenmerken zoals:

  • Coloboma.
  • Hartafwijkingen.
  • Atresie van de choanae.
  • Retardatie van groei/ontwikkeling.
  • Genitale afwijkingen.
  • Oor(Ear)afwijkingen.
17
Q

Q: Wat zijn vroege en late symptomen van dystrophia myotonica?

A
  • Vroege symptomen: Hypotonie, ademhalingsproblemen, klompvoeten.
  • Late symptomen: Spierzwakte, staar, orgaanstoornissen.
18
Q

Q: Wat is anticipatie in genetica?

A

Een verschijnsel waarbij de symptomen van een genetische aandoening ernstiger worden of op jongere leeftijd beginnen in opeenvolgende generaties.

19
Q

Q: Hoe vaak komen aangeboren afwijkingen voor bij pasgeborenen, en wat is de verdeling tussen geïsoleerde en complexe afwijkingen?

A
  • 3-5% van alle pasgeborenen heeft een belangrijke aangeboren afwijking.
  • In 2/3 van de gevallen gaat het om een geïsoleerde afwijking.
  • In 1/3 van de gevallen betreft het een complexe aandoening.
20
Q

Q: Wat is de verdeling van aangeboren afwijkingen tussen geïsoleerde en complexe aandoeningen?

A
  • In 2/3 van de gevallen betreft het een geïsoleerde afwijking.
  • In 1/3 van de gevallen is er sprake van een complexe aandoening.
21
Q

Wat is Syndroomdiagnostiek

A

Het vermoeden op een syndroom blijkt door
drie hoofdproblemen getriggerd te worden:
- het voorkomen van één of meerdere aan-
geboren afwijkingen
- groeiachterstand aanwezig bij de geboorte
of in de eerste levensjaren optredend
- achterstand in verstandelijke ontwikkeling

22
Q

Symptomen van syndromen

A
  • Hoofdsymptomen zijn de kenmerken waarop
    de diagnose gesteld wordt
  • Nevensymptomen zijn de kenmerken welke
    de diagnose ondersteunen
23
Q

Wat is bijzonder aan dysmorfe kenmerken in de loop der tijd?

A

Dysmorfe kenmerken kunnen af nemen, maar kunnen ook toenemen

24
Q

Q: Wat zijn de symptomen van dystrofia myotonica (DM) per type en leeftijd?

A

Mild (begin >50 jaar):
- Vroege symptomen: Staar.
- Late symptomen: Myotonie, lichte spierzwakte.

Volwassen (begin 12-50 jaar):
- Vroege symptomen: Myotonie, spierzwakte.
- Late symptomen: Toename zwakte, staar, traagheid, apathie, orgaanstoornissen.

Kind (begin 1-12 jaar):
- Vroege symptomen: Leer-, spraakproblemen, darmklachten.
- Late symptomen: Myotonie, spierzwakte, zoals bij volwassen type.

Congenitaal (vanaf geboorte):
- Vroege symptomen: Hypotonie, ademhalings-, slikproblemen, leer-, spraakproblemen, klompvoeten.
- Late symptomen: Zoals bij kindertype.

25
Q

Verschil primaire en secundaire schisis?

A

Primaire schisis:
- Afwijking in het voorste deel van het gehemelte (lip en/of alveolair bot).
- Ontstaat door het niet goed fuseren van de processus maxillaris en de mediale nasale plooien.

Secundaire schisis:
- Afwijking in het achterste deel van het gehemelte (harde en/of zachte gehemelte).
- Ontstaat door het niet goed fuseren van de palatale plooien in het middenlijngebied.

25
Q

MURCS?

A
  • Mullerian duct aplasia
  • Renal aplasia
  • Cervicothoracic Somite dysplasia
26
Q

Q: Wat is Frontonasale Dysplasie Sequentie?

A

Een aangeboren aandoening gekarakteriseerd door afwijkingen in het middengezicht, veroorzaakt door een onbekend primair defect in de ontwikkeling van het midfaciale gebied.

27
Q

Q: Wat zijn de kenmerken van Frontonasale Dysplasie Sequentie?

A
  • Variabele gespleten neus.
  • Median cleft lip (mediaal gespleten lip).
  • Brede, ingekeepte neustip tot bifide neusgaten.
  • Brede neusrug.
  • Telecanthus (verwijde afstand tussen de binnenste ooghoeken).
  • Oculaire hypertelorisme (wijde afstand tussen de ogen).
  • Widow’s peak (V-vormige haarlijn).
  • Deficiëntie in de midlijn van het frontale bot.
28
Q

Q: Wat is het primaire probleem in Frontonasale Dysplasie Sequentie?

A

Een onbekend defect in de ontwikkeling van het middengezicht dat leidt tot het falen van fusie of positionering van structuren, zoals de ogen en het neustussenschot.

29
Q

Q: Hoe ontstaat een median cleft lip bij Frontonasale Dysplasie Sequentie?

A

Door een falen van fusie tussen de mediale nasale processen tijdens de embryonale ontwikkeling.

30
Q

Q: Welke structurele afwijkingen in de schedel kunnen voorkomen bij Frontonasale Dysplasie?

A

Midline defecten van het frontale bot (openingen in de midlijn van het voorhoofdsbeen).

31
Q

Q: Welke ooggerelateerde afwijkingen kunnen worden gezien bij Frontonasale Dysplasie?

A
  • Oculaire hypertelorisme (wijde afstand tussen de ogen).
  • Telecanthus (wijde afstand tussen de binnenste ooghoeken).
32
Q

Q: Wat veroorzaakt de brede neusrug en gespleten neus in Frontonasale Dysplasie?

A

Een onbekend primair defect dat de ontwikkeling van het neustussenschot en de omliggende structuren verstoort.

33
Q
A