Travel ( duolingo ) Flashcards
1
Q
Wij komen in Duitsland aan. Goede reis ! Wij reizen tussen de stad en de stranden. Wij reizen naar Amerika. Hij reist naar Duitsland. Reis jij vaak naar Frankrijk ? Wanneer kom je in Frankrijk aan ? U komt in Nederland aan. Zij reist nooit naar Duitsland, maar wel naar Amerika. Waarom reist hij niet naar Frankrijk ? Hoelang duurt de reis ? Zij reizen naar Frankrijk in februari. Ik reis twee keer per maand naar Amerika. Ik reis met mijn vrouw naar Frankrijk.
A
We arrive in Germany. Have a good trip. We travel between the city and the beaches. We travel to America. He is traveling to Germany. Do you travel often to France ? When do you arrive in France ? You are arriving in the Netherlands. She never travels to Germany, but does to America. Why doesn't he travel to France ? How long is the trip ? They travel to France in February. I travel twice a month to America. I travel to France with my wife.
2
Q
De fiets. Rijdt er een bus naar de stad ? De motorfiets. De auto. De trein. Wanneer ik naar mijn werk ga, neem ik de metro. Ik kan rijden. Mijn motorfiets is zwart. Hoe laat komt de trein aan ? Een fiets heeft twee wielen. Nee, hij zit in de auto. Ik rijd met de auto naar België. Is de bus rood of geel ? Mijn moeder neemt de metro naar de stad. Is de trein op tijd ? Is dit de bus naar Amsterdam ?
A
The bike. Is there a bus to town. The motorcycle. The car. The train. When I go to work, I take the subway. I can drive. My motorcycle is black. At what time does the train arrive ? A bicycle has two wheels. No, he is in the car. I am driving a car to Belgium. Is the bus red or yellow. My mother takes the subway to the city. Is the train on time ? Is this the bus to Amsterdam ?
3
Q
De aankomst. Het vertrek. De vlucht. Het vliegtuig. Uw koffer is te zwaar. Ik boek vier kamers. Uit welk station vertrekt de trein ? Wij hebben twee koffers. De aankomst is morgen. Kan ik een stoel boeken ? De vrouw heeft een vliegtuig. De aankomst is op dezelfde dag. Het vertrek is in Amsterdam. Is er een vlucht in de ochtend ? Het vliegtuig is hier nog niet. De vertrekken zijn na het ontbijt op dinsdag. De man fietst terwijl hij een vlucht boekt.
A
The arrival. The departure. The flight. The airplane. Your suitcase is too heavy. I book four rooms. From which station does the train leave ? We have two suitcases. The arrival is tomorrow. Can I book a seat ? The woman has an airplane. The arrival is on the same day. The arrival is in Amsterdam. Is there a flight in the morning ? The airplane is still not here. The departures are after breakfast on Tuesday. The man bikes while he books a flight.
4
Q
Schepen varen in deze gebieden. Het schip. De boot. Wij gaan met de veerboot naar Engeland. Ik wil een zeilboot. Mijn boot is geel. Het schip vaart naar Engeland. Er zijn vier zeilboten op het water. Wij reizen met de veerboot.
A
Ships sail in these areas. The ship. The boat. We go with the ferry boat to England. I want a sailboat. My boat is yellow. The ship sails to England. There are four sailboats in the water. We travel by ferry.
5
Q
Het avontuur. De gids. Zij wil Amsterdam bezoeken. Hij komt vaak bij ons op bezoek. Ik vind jouw oranje rugzak leuk. Ik ben toerist. Neem de tram naar het station. Hebben wij een gids ? De stad is vol toeristen. Het avontuur begint. Haar avonturen zijn niks voor mij. Hij is onze gids.
A
The adventure. The guide. She wants to visit Amsterdam. He often comes to visit us. I like your orange backpack. I am a tourist. Take the tram to the station. Do we have a guide. The town is full of tourists. The adventure begins. Her adventures are not for me. He is our guide.
6
Q
Het is koud in het noorden. Wij reizen naar het oosten. Het is droog in het western. Mijn ouders wonen in het zuiden. Zij studeert in het buitenland. Het is een internationale stad. Amerika is ten westen van Engeland. Wij willen internationaal zijn. Zijn de internationale kinderen interessant ? Internationale vluchten zijn duur. Hij woont in het oosten. Nederland is ten noorden van België.
A
It is cold in the north. We are traveling eastward. It is dry in the west. My parents live in the south. She studies abroad. It is an international city. America is west of England. We want to be international. Are the international children interesting ? International flights are expensive. He lives in the east. The Netherlands is north of Belgium.
7
Q
Ik moet ook een paspoort aanvragen. Hij kan een visum aanvragen bij de ambassade in Amsterdam. Het vervoer is duur. Waar kan ik een taxi krijgen ? De bezienswaardigheden zijn voor toeristen. Ik houd van deze bezienswaardigheid. Hebben wij onze paspoorten nodig ? Er is iemand bij deze ambassade. Ik heb geen paspoort. Wij nemen een taxi naar het hotel. Uw paspoort, alstublieft. Wij bezoeken de bezienswaardigheden. Zij nemen de taxi naar het museum. Wij gaan samen naar de ambassade. Heeft u het nummer voor een taxi ?
A
I also need to apply for a passport. He can apply for a visa at the embassy in Amsterdam. The transportation is expensive. Where can I get a taxi ? The sights are for tourists. I love this sight. We need our passports. There is nobody at this embassy. I have no passport. We take a taxi to the hotel. Your passport, please. We visit the sights. They are taking the taxi to the museum. We go to the embassy together. Do you have the number for a taxi.
8
Q
Hier moet jij rechts afslaan. Links staat een bank. Ga rechtdoor. Ga bij de eerste hoek linksaf. Ik zie een kerk aan de andere kant. De hond slaat rechtsaf bij het park. Sla linksaf bij het museum. Wij slaat rechtsaf bij het museum. Het kasteel staat aan de andere kant van de brug. De ambassade staat aan de andere kant van de straat. Ga rechtsaf bij de groene toren. Hij slaat linksaf bij de markt.
A
You must turn right here. On the left is a bank. Go straight. Turn left at the corner. I see a church on the other side. The dog turns right at the park. Turn left at the museum. We turn right at the museum. The castle is on the other side of the bridge. The embassy is on the other side of the street. Turn right at the green tower. He turns left at the market.