Fut . Perf. ( duolingo ) Flashcards

1
Q
Ik zal die architect hebben gekozen.
Zal zij de auto genomen hebben ?
Zij zal eilanden hebben gecreëerd.
Wij zullen de mobiele telefoons ontvangen hebben.
Jij zal jouw vriend hebben gebeld.
Ik zal de sleutels gevonden hebben.
Ik zal de bus hebben genomen.
Hij zal een centrum gecreëerd hebben.
Het zal een ziekte gecreëerd hebben.
Wij zullen de bewaker gebeld hebben.
Hij zal zijn telefoon ontvangen hebben.
Wij zullen meer hebben gevonden op zaterdag.
A
I will have chosen that architect.
Will she have taken the car.
She will have created islands.
We will have received the cell phones.
You will have called your boyfriend.
I will have found the keys.
I will have taken the bus.
He will have created a center.
It will have created a disease.
We will have called the guard.
He will have received his telephone.
We will have found more on Saturday.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zal hij iets gebroken hebben ?
Zal zij dat bestolen hebben ?
Wat zullen ze hebben gekozen?
Morgen zal ik deze jas hebben teruggebracht.
Dan zullen zij de boeken hebben gebracht.
Het zal mijn klomp gebroken hebben.
Zullen zij rood gekozen hebben ?
Wanneer zal de student zijn aantekeningen hebben gebracht?
Zij zullen bestolen hebben dat te doen.
Volgend jaar zal ik de criminaliteit hebben teruggebracht.
Ik zal mijn been gebroken hebben.
Dinsdag zal hij de kleren hebben gebracht.
Vrijdag zal zij mijn jurken teruggebracht hebben.

A
Will he have broken something?
Will she have decided that ?
What will they have chosen ?
Tomorrow I will have returned this coat.
They will have brought the books by then.
It will have broken my clog.
Will they have chosen red ?
When will the student have bought his notes ?
They will have decided to do that.
Next year I will have reduced the crime.
I will have broken my leg.
Tuesday he will have brought the clothes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het zal zijn gebeurd.
Tegen die tijd, zal ik naar hem toe zijn gegaan.
Zij zullen niet gestorven zijn.
Maandag zullen zij zijn gekomen.
Als dat gebeurt, dan zullen zij naar hem toe zijn gegaan.
Volgende week zal hij zijn gestorven.
Zal het morgen zijn gebeurd ?
De kok zal volgende maand gestorven zijn.
Zal jij voor de winter gekomen zijn ?
Zal het volgend jaar al zijn gebeurd?
Zal hij voor het volgende seizoen op bezoek zijn gekomen?
Voor de zomer zal hij naar zijn familie toe zijn gegaan.

A
It will have happened.
By that time, I will have gone to him.
They will not have died.
Monday they will have come.
If that happens, then they will have gone to him.
Next week he will have died.
Will it have happened by tomorrow.
The cook will have died by next month.
Will you have come before winter ?
Will it have happened by next year?
Will he have come to visit before the next season ?
Before the summer he will have gone to his family.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly