Te + Inf. ( duolingo ) Flashcards

1
Q
Ze denken hem te kennen.
Ik probeer om te praten.
Wij moedigen hen niet aan.
Hij belooft om kaas te verkopen.
Zij beveelt hem om te schrijven.
Jij probeert om niet te slapen.
Ik beloof om goed te eten.
Zij proberen om te lopen.
Ik moedig haar aan om te tellen.
Wij bevelen jullie om Nederlands te leren.
Ik beveel je om naar huis te komen.
Zij beloven om elke avond te bellen.
Zij moedigen ons aan om drie dagen te fietsen.
A
They think they know him.
I try to talk.
We do not encourage them.
He promises to sell cheese.
She orders him to write.
You try not to sleep.
I promise to eat well.
They try to walk.
I encourage her to count.
We order you to learn Dutch.
I order you to come home.
They promise to call every evening.
They encourage us to bike three days.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
Ik verlang ernaar om te fietsen.
U vraagt mij om niet te bellen.
Ik verzoek je om te luisteren.
Ik dwing jou om te zitten.
Ik streef ernaar om drie kinderen te hebben.
Hij verzoekt mij om te stoppen.
Ik vraag je om niet te komen.
Wij dwingen niemand om te presenteren.
Wij vragen jullie om niet te wachten.
Zij streven ernaar om dokters te worden. 
Hij verlangt ernaar om weg te gaan. 
Jullie verzoeken haar om nummers te leren. 
Hij dwingt jullie om eten te bestellen.
Hij streeft ernaar om lang te leven.
A
I desire to bike.
You are asking me not to call.
I ask you listen. 
I force you to sit.
I aim to have three children.
He asks me to stop.
I ask you not to come.
We force nobody to present.
We ask you not to wait.
They aim to become doctors.
He desires to go away.
You ask her to learn numbers.
He forces you to order food.
He aims to live for a long time.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
Wij beweren het te zien.
Jij denk hem te kennen.
Wij hopen veel te zien.
Zij blijken lang te zijn.
Hij durft nooit.
Hoopt u ernaartoe te gaan ?
Zij beweert het te weten.
Ik denk het te weten.
Ik blijk veel te weten.
Wij durven in het grote, oude en lege gebouw te slapen.
Ik beweer het te horen.
Ik hoop er te zijn.
Hij blijkt een goede acteur te zijn.
Zij denkt het te herkennen.
Hij durft nooit.
A
We claim to see it.
You think you know him.
We hope to see a lot.
They appear to be tall.
He never dares.
Do you hope to go there ?
She claims to know.
I think I know.
I appear to know a lot.
We dare to sleep in the big, old and empty building.
I claim to hear it.
I hope to be there.
He appears to be a good actor.
She thinks she recognizes it.
He never dares to.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
De vrouw loopt te verkopen.
Ik sta te praten.
Ik lig te lezen.
Ik zit te slapen.
De jongen staat te bellen.
Ik loop te zingen.
Hij ligt te slapen.
De studenten zitten te studeren in de hoek.
Zij liggen te praten.
De politie staat te wachten.
A
The woman is selling.
I am talking.
I am reading.
I am sleeping.
The boy is calling.
I am singing.
He is sleeping.
The students are studying in the corner.
They are talking.
The police are waiting.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
Valt het te proberen ?
Het is niet te doen.
Het blijft te proberen.
Het blijft mogelijk te zien.
Mijn moeder is nergens te vinden.
Het valt moeilijk in te zien.
Blijft het te proberen meneer ?
Het valt te proberen.
Het is niet te proberen.
Het blijft te zien.
Het hert slaapt tussen twee paarden.
A
Is it worth a try ?
It is not doable / it cannot be done.
It remains possible to try.
It remains possible to see.
My mother is nowhere to be found.
It is hard to see.
Is it still possible to try, sir ?
It is possible to try.
It cannot be tried.
It remains to be seen.
The deer sleeps between two horses.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly