Business ( duolingo ) Flashcards
De prijs. De dollar. De euro is een valuta. De cent. Het geld. Je moet aan de kassa betalen. Wat is de prijs van dat horloge ? Waar is de kassa ? Welke valuta hebben zij ? U zei vijftien euro. De prijs van de auto was niet te geloven. De dollar is zwakker dan de euro. Wat is de valuta van Turkije ? Hij zei dat zijn eerlijkheid geen cent zou kosten.
The price. The dollar. The euro is a currency. The cent. The money. You have to pay at the checkout counter. What is the price of that watch ? Where is the checkout counter ? Which currency do they have ? You said fifteen euros. The price of the car was impossible to believe. The dollar is weaker than the euro. What is the currency of Turkey ? He said that his honesty would not cost a cent.
Het goud.
Onze economie is in de uitverkoop.
Heb je een verzekering nodig ?
De verkoop van de auto was snel.
De vraag naar goud is groot.
Zij begrijpt het concept van vraag en aanbod.
Zal de economie beter worden?
Welke verzekering gebruiken jullie ?
Deze computer is nu in de uitverkoop.
Wij hebben informatie over de verkoop van olie en gas.
Wat vind je van de economie?
Het goud is in de uitverkoop.
De verzekering kost meer dan duizend dollar.
Het kind heeft een vraag over de verkoop van ouders.
The gold.
Our economy is on sale.
Do you need insurance ?
The sale of the car was fast.
The demand for gold is large.
She understands the concept of supply and demand.
Will the economy improve ?
What insurance do you use ?
This computer is now on sale.
We have information about the sale of oil and gas.
What do you think about the economy ?
The gold is on sale.
The insurance costs more than a thousand dollars.
The child has a question about the sale of parents.
Wat is de waarde van mijn huis ?
We verkopen ze op de beurs.
Mijn creditcard is gestolen.
Wat wil de consument ?
Ik zal mijn schulden betalen.
Het was een belangrijke plaats voor handel.
De economische dialoog met Europa moet beter worden.
De consumenten zijn nieuwsgierig.
Londen is een belangrijk economisch centrum.
Onze schuld is groter dan dat wat we kunnen betalen.
Kan ik betalen met een creditcard ?
Ik heb geen creditcard.
We hebben economische vrijheid nodig.
Criminaliteit vermindert de waarde van een stad.
De dollar vermindert in waarde.
What is the value of my house ? We sell them on the stock-market. My credit card has been stolen. What does the consumer want. I will pay my debt. It was an important place for trade / business. The economic dialog with Europe needs to improve. The consumers are curious. London is an important economic center. Our debt is greater than what we can pay. Can I pay with a credit card ? I have no credit card. We need economic freedom. Crime decreases the value of a city. The dollar is decreasing in value.
Het bedrijf.
Zaken zijn zaken.
Ons hoofdkantoor is in Berlijn.
Dit filiaal is onafhankelijk.
De consument leest het contract.
Ik heb niet genoeg geld om reclame te maken.
Je bent verantwoordelijk voor d marketingafdeling.
De beroemde boer intereseert zich voor boekhouding.
Boekhouding is belangrijk voor een bedrijf.
Dit is ons speciale contract.
Zij werkt in de marketingafdeling.
Hoe kunnen wij reclame maken op Internet ?
Dit contract is te klein om te lezen.
The company. Business is business. Our main office / headquarters are in Berlin. This branch is independent. The consumer reads the contract. I do not have enough money to advertise. You are responsible for the marketing division. The famous farmer is interested in accounting. Accounting is important for a business. This is our special contract. She works in the marketing department. How can we advertise on the Internet? This contract is too small to read.
De zakenman kent de zakenvrouw.
Zij maakte promotie en kreeg een beter salaris.
Er zijn weinig klanten vandaag.
Hun klantenservice is de beste.
Hij neemt zijn vrouw mee op zakenreis.
Hij is zakenman.
Het salaris.
Waarom zijn de klanten altijd boos op ons ?
U bent niet alleen wetenschapper, maar ook zakenvrouw ?
Soms moet je veel werken om promotie te maken.
Mijn vader is een zakenman.
Ik heb een salaris van drie duizend euro per maand.
Toen ik op zakenreis was heb ik een oude vriend ontmoet.
The businessman knows the businesswoman.
She was promoted and got a better salary.
There are not many customers today.
Their customer service is the best.
He takes his wife on a business trip.
He is a businessman.
The salary.
Why are the customers always mad at us ?
You are not only a scientist, but also a businesswoman?
Sometimes you need to work a lot to get a promotion.
My father is a businessman.
I have a salary of three thousand euros per month.
When I was on a business trip, I met an old friend.
Het product.
De vergadering.
Wij maakten een deal met de onderneming.
De ondernemer heeft een budget van één miljoen euro.
De ondernemer wil deelnemen aan de vergadering.
Er is niet genoeg vraag naar dit product.
Wie neemt deel aan de vergadering ?
Ze nemen deel aan de vergadering.
Onze onderneming heeft een budget nodig.
Ik ben ondernemer.
Dit product wordt in Azië verkocht.
Het budget was helemaal niet groot genoeg.
The product. The meeting. We made a deal with the company. The entrepreneur has a budget of one million euros. The entrepreneur wants to take part in the meeting. There is not enough demand for this product. Who takes part in the meeting ? They take part in the meeting. Our company needs a budget. I am an entrepreneur. This product is sold in Asia. The budget was not large enough at all.
De industrie. We hebben financiering nodig om vooruitgang te boeken. Onze firma wil geen risico nemen. Jij zou dit merk niet kennen. Dit huis is een investering. Ik wacht nog steeds op mijn bestelling. Dat land heeft veel industrie. Ik neem niet graag risico's. Willem heeft een paar slechte investeringen gedaan. De klant heeft ons een bestelling gestuurd. Het is een zeer moderne industrie. We kregen een bevestiging voor de bestelling. De firma heeft om financiering gevraagd. Wij houden van dit merk tandpasta. Je moet risico's nemen om dat te doen. Onze firma boekt veel vooruitgang. Deze kaas was een goede investering.
The industry. We need financing to make progress. Our firm does not want to take a risk. You would not know this brand. This house is an investment. I am still waiting for my order. That country has a lot of industry. I do not like taking risks. Willem made a few bad investments. The customer has sent us an order. It is a very modern industry. We got a confirmation for the order. The firm asked for financing. We like this brand of toothpaste. You must take risks to do that. Our firm makes a lot of progress. These cheese was a good investment .
De winkel.
De zakenvrouw bekeek haar agenda op een laptop.
Ik sta op de loonlijst van dat bedrijf.
Het is een markt met veel concurrentie.
Ik heb goed winst gemaakt door dit huis te verkopen.
Mijn tante werkt in een winkel.
Het bedrijf moet dit jaar winst maken.
We hebben een agenda vol belangrijke vergaderingen.
De zakenman gebruikt een laptop.
Hij werkt bij het bedrijf , maar hij staat niet op de loonlijst .
De winkel verkoopt kranten en tijdschriften.
Wat staat er nu op de agenda ?
Zij staat op de loonlijst omdat zij bij het bedrijf werkt.
Het bedrijf heeft dit jaar negentig miljoen dollar winst gemaakt.
Verkopen ze vlaggen in die winkel ?
Het is handig om een laptop te hebben.
The store.
The businesswoman looked at her agenda on a laptop.
I am on the payroll of that company.
It is a market with a lot of competition.
I have made a good profit by selling this house.
My aunt works in a store.
The company must make a profit this year.
We have an agenda full of important meetings.
The businessman uses a laptop.
He works at the company, but he is not on the payroll .
The store sells newspapers and magazines .
What is on the agenda now ?
She is on the payroll because she works at the company.
This year the company made ninety million dollars in profit.
Do they sell flags in that store ?
It is useful to have a laptop.