phrases ( duolingo ) Flashcards
1
Q
dag. hallo, ik ben een vrouw. doei. bedankt, doei. bedankt en tot ziens. hallo. bedankt, tot ziens!
A
goodbye. hello, i am a woman. bye. thanks, bye. thank you and goodbye. hello. thanks, goodbye.
2
Q
bedankt, welterusten. hoi, ik ben een kind. goedenavond. goedemorgen. welterusten. goedendag.
A
thanks, good night. hi, i am a child. good evening. good morning. good night. good day.
3
Q
ja, hallo. hij eet niet. misschien. nee. alsjeblieft. nee, doei. ja, ik ben wel een kind. dank je wel.
A
yes, hello. he does not eat. maybe. no. please. no, bye. yes, i am a child. thank you.
4
Q
pardon.
sorry.
oke.
ja, het spijt me.
A
excuse me.
sorry.
okay.
yes, i am sorry.
5
Q
je bent goed. het gaat goed. goedemorgen, hoe gaat het? hoe gaat het? is het goed?
A
you are good. it is going well. good morning, how are you? how are you? is it good?
6
Q
ik ben geen kind. hij spreekt Engels. ik spreek Engels. ik spreek Nederlands. de vrouw spreekt Nederlands. ik spreek geen Nederlands.
A
i am not a child. he speaks English. i speak English. i speak Dutch. the woman speaks Dutch. i do not speak dutch.