Rel . Pron . ( duolingo ) Flashcards

1
Q

Zij is het meisje van wie de broer weg is.
Ik heb gekozen wat ik nodig heb.
Er is geen koe die koken kan.
Het boek dat ik heb gelezen.
Dit is de directeur wiens schoenen ik gekocht heb.
Hij is de man van wie de hond niet luistert.
Dit is de vrouw van wie de kinderen geen kleren dragen.
De leraar die daar staat.
Dit is het laatste wat ik weet.
Het meisje, wiens tas ik ook heb, spreekt heel langzaam.
Ik weet wie je bent.
De rivier, die ik mooi vind, stroomt niet naar de zee.
Het schone water dat wij gedronken hebben.
De man, wiens dochter bij mij om de hoek woont, is te lang.
De jongens met wie wij praten.
De man met wie ik werk.

A

She is the girl whose brother is away.
I have chosen what I need.
There is no cow that can cook.
The book that I read.
This is the director whose shoes I have bought.
He is the man whose dog does not listen.
This is the woman whose children do not wear any clothes.
The teacher who stands there.
This is the last thing that I know.
The girl, whose bag I also have, speaks very slowly.
I know who are you.
The river, which I consider beautiful, does not flow to the sea.
The clean water that we drank.
The man, whose daughter lives around the corner from me, is too tall.
The boys with whom we talk.
The man with whom I work.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly