possessive ( duolingo ) Flashcards
1
Q
haar kat. de vis is zijn avondeten. hun kinderen spreken Nederlands. we zijn jouw kinderen. eet je onze soep. het is mijn kind. onze kat drinkt zijn melk. de kat drinkt zijn melk. mijn brood is lekker. jouw paard eet zout. het is hun koe. hij heeft onze hond. het is zijn hond. onze kinderen lezen haar boeken. nee, dat is niet jouw fruit. zijn kinderen lezen de krant.
A
her cat. the fish is his dinner. their children speak Dutch. we are your children. are you eating our soup. it is my child. our cat drinks its milk. the cat drinks its milk. my bread is tasty. your horse eat salt. it is his cow.. our children read her books. no, that is not your fruit. his children read the newspaper.
2
Q
ons bier. mijn naam is roos. dat is jullie kip. de lunch is van ons. bedankt, dat is van mij. is de vis van jou of van mij? haar naam is Saskia. zijn naam is willem. zijn jullie namen willem en roos? onze namen zijn niet willem en saskia. hun namen zijn saskia en roos. wij eten ons avondeten. het is ons avondeten. ik heb jullie boeken. de krant is van jullie. zijn de katten van jou?
A
our beer. my name is rose. that is your chicken. the lunch is ours. thanks , that is mine. is the fish yours or mine? her name is saskia. his name is willem. are your names willem and roos. our names are not willem and saskia. their names are saskia and roos. we eat our dinner. it is our dinner. i have your books. the newspaper is yours. are the cats yours?