Numbers ( duolingo ) Flashcards
1
Q
Ja, twee. Het konijn draagt vier schoenen. Waarom heb jij drie boterhammen? Ik kook soep voor vijf mannen. Één kind is genoeg. De neushoorn heeft meer water nodig. Ik wil veel meer dan dat. Ik heb twee borden. Zij hebben drie menu's. De vrouw heeft vier kinderen. Zij hebben vijf dieren. Drie is meer dan twee. De jongen wil vier appels. Het kind wil meer dan één schoen. Het kind heeft vijf vragen voor jou. De vlag van Nederland heeft drie kleuren. Wij hebben meer pasta voor de jongens.
A
Yes,twee. The rabbit is wearing four shoes. Why do you have three sandwiches. I am cooking soup for five men. One child is enough. The rhinoceros needs more water. I want much more than that. I have two plates. They have three menus. The woman has four children. They have five animals. Three is more than two. The boy wants four apples. The child wants more than one shoe. The child has five question for you. The flag of the Netherlands has three colors. We have more pasta for the boys.
2
Q
Zij hebben niet zoveel eten. Ik wil minder melk. Het paard eet tien appels. Saskia heeft zeven witte eenden. Acht koeien eten veel. Ik heb negen namen. Ik hoor zes kinderen. We zien zoveel oude vrouwen. Hij Kent zeven menu's. Ze neemt acht appels. Hij eet minder brood. Waarom eten jullie zoveel zout? Zij zien zes olifanten. Negen olifanten, dat is niet genoeg. Wij hebben zeven katten. Hij heeft een hond en zes katten.
A
They do not have so much food. I want less milk. The horse eats ten apples. Saskia has seven white ducks. Eight cows a lot. I have nine names. I hear six children. We see so many old women. He knows seven menus. She is taking eight apples. He eats less bread. Why do you eat so much salt? They see six elephants. Nine elephants, that is not enough. We have seven cats. He has a dog and six cats.
3
Q
Het nummer. Tien olifanten, dat is te veel. Hij is de derde jongen. De hoeveelheid is belangrijk. Ik wil het laatste blauwe hemd. Wat is de eerste vraag ? Één is het eerste nummer. Drie en vijf zijn nummers. Ik heb de laatste boeken. Dat is mijn eerste neushoorn. Dat is het laatste station. Hoeveel nummers ken jij? De hond eet mijn laatste aardbei. Ik heb zijn nummer. Dat is haar eerste kind. Ze eet een derde ei. Sorry voor de grote hoeveelheid zout. Het ontbijt is de eerste maaltijd.
A
The number. Ten elephants, that is too many. He is the third boy. The amount is important. I want the last blue shirt. What is the first question? One is the first number. Three and five are numbers. I have the last books. That is my first rhinoceros. That is the last station. How many numbers do you know? The dog is eating my last strawberry. I have his number. That is her first child. She is eating a third egg. Sorry for the large amount of salt . Breakfast is the first meal.
4
Q
Ik slaap naast veertien honden. Twaalf bruine vogels. Zij heeft vijftien jurken. De jongen eet elf boterhammen. Zij is zeventien. Zien jullie zestien olifanten? Dertien komt na twaalf. Elf tegen dertien. Wij hebben zestien kranten. Wij nemen elf menu's. De zeventien schildpadden zijn langzaam. Veertien komt voor vijftien. Zeventien vogels komen naar Nederland. Hij krijgt twaalf boeken en dertien borden.
A
I am sleeping next to fourteen dogs. Twelve brown birds. She has fifteen dresses. The boy is eating eleven sandwiches. She is seventeen. Do you see sixteen elephants? Thirteen comes after twelve. Eleven against thirteen. We have sixteen newspapers. We take eleven menus. The seventeen turtles are slow. Fourteen comes before fifteen. Seventeen birds are coming to the Netherlands. He gets twelve books and thirteen plates.
5
Q
Achttien katten spelen. Zij heeft negentien vragen. Ik zie twintig paarden. Vijfentwintig jongens staan bij het paard. Drieëntwintig honden lopen naar het station. Jullie willen vierentwintig klompen. De man heeft tweeëntwintig honden. Waarom heb jij eenentwintig boeken? Negentien is een nummer. Hij hoort twintig vogels. Achttien is een nummer. Eenentwintig eenden en een eerste appel. De oude vrouwen hebben vijftentwintig boeken. Ik heb achttien paarden.
A
Eighteen cats play. She has nineteen questions. I see twenty horses. Twenty five boys are standing next to the horse. Twenty three dogs are walking to the station. You want twenty four clogs. The man has twenty two dogs. Why do you have twenty one books. Nineteen is a number. He hears twenty birds. Eighteen is a number. Twenty one ducks and a first apple. The old women have twenty five books. I have eighteen horses.
6
Q
Waarom vijftig? De mannen hebben dertig hemden. Zestig is een groot nummer. Heb jij achtentwintig jassen? Zij ziet zesentwintig vogels. Ik ken veertig jongens. De olifant ziet negenentwintig muizen. De kinderen spelen met zevenentwintig natte katten. Wij hebben dertig boeken nodig. Zestig is een groot nummer. Zij hebben zevenentwintig menu's. De oude vrouw heeft veertig katten. Zevenentwintig katten tegen zesentwintig beren. Zij ontwerpt zestig jurken. Negenentwintig komt na achtentwintig.
A
Why fifty? The men have thirty shirts. Sixty is a big number. Do you have twenty eight coats? She sees twenty six birds. I know forty boys. The elephants sees twenty nine mice. The children are playing with twenty seven wet cats. We need thirty books. Sixty is a big number. They have twenty seven menus. The old woman has forty coats. Twenty seven cats against twenty six bears. She designs sixty dresses. Twenty nine comes after twenty eight.
7
Q
De som. Niemand wil negentig menu's. zeventig honden eten. Duizenden muizen. Acht of tachtig? De hoeveelheid is meer dan honderd. Iedereen heeft een miljoen vragen. Waarom heb jij duizend boeken? De sterke man draagt meer Dan duizend borden. Hij heeft zeventig boeken. Hij heeft minder dan honderd hoeden.
A
The sum. Nobody wants ninety menus. Seventy dogs are eating. Thousands of mice. Eight or eighty? The amount is over a hundred. Everyone has a million questions. Why do you have a thousand books? The strong man is carrying more than a thousand plates. He has seventy books. He has few than a hundred hats.
8
Q
Één meter. Hoe heet jouw vierde kind? Het gemiddelde. Wat is de totale hoeveelheid? De meerderheid heeft niet meer. Wij eten de helft van het brood. In totaal hebben wij tachtig rokken. In totaal heeft zij zeven honden. Ik ren twee meters. Wij zijn de meerderheid. Jouw man is de gemiddelde man. De vierde helft is interessant.
A
One meter. What is your forth child's name? The average. What is the total amount? The majority has nothing anymore. We eat half of the bread. We have eighty skirts in total. She has seven dogs in total. I run two meters. We are the majority. Your man is the average man. The forth half is interesting.