Reflexives ( duolingo ) Flashcards
1
Q
Dat kan ik me niet voorstellen. Jij wast je. Ik herinner me zijn naam niet. Ik denk dat u zich wassen moet. Kun je je zijn naam herinneren ? Jij herinnert je dat nog. Ik was me 's middags. Aan wie stelt u zich voor ? Herinner je je mij nog ? Hij stelt zich voor dat hij een kat is. Kan je je naam herinneren ?
A
I cannot imagine that. You was yourself. I do not remember his name. I think you should was yourself. Can you remember his name ? You still remember that. I wash in the afternoon. Who do you introduce yourself to. Do you still remember me ? He imagines that he is a cat. Can you remember his name ?
2
Q
We voelen ons vandaag niet goed. Houden jullie van elkaar ? De kinderen gedragen zich goed. Zij kunnen zich niet bewegen. Wij zijn elkaar. Jullie bewegen je niet. Jullie moeten je gedragen. Ik voel me heel gezond. Wij gedragen ons altijd goed. De soldaten voelen zich sterk. We bewegen ons van plaats naar plaats. Goedemorgen, hoe voel je je vandaag ?
A
We do not feel well today. Do you love each other ? The children behave well. They cannot move. We see each other. You do not move. You must behave. I am feeling very healthy. We always behave well. The soldiers feel strong. We move from place to place. Good morning, how are you feeling today ?
3
Q
zij kleedt zich weer aan. we bevinden ons in een kasteel. waarom haasten jullie je ? ik interesseer me voor dieren. ik scheer me elke morgen. ik kleed me 's morgens aan. het kind haast zich niet. mijn huis bevindt zich in een kerk. hij interesseert zich voor vliegtuigen. mijn vader scheert zich in de badkamer. je moet je in twee minuten aankleden. we moeten ons haasten. waarom scheert hij zich 's nachts ? het station bevindt zich ten westen van het hotel.
A
she gets dressed again. we are inside a castle. why do you rush ? i am interested in animals. i shave every morning. i get dressed n the morning. the child does not rush. my house is inside of a church. he is interested in airplanes. my father shaves in the bathroom. you need to get dressed in two minutes. we have to hurry. why does he shaves at night ? the station is located to the west of the hotel
4
Q
We vragen ons af waarom we naar België reizen.
Hoe kleed je je om?
Ik kan me geen internationale vlucht veroorloven.
Jullie vervelen je zeker niet.
Ik verheug me op mijn verjaardag.
Het model kleedt zich om.
Wij verheugen ons erop.
A
we wonder why we travel to Belgium. how do you change. i cannot afford an international flight. You are definitely not bored. i look forward to my birthday. the model changes. i look foward to it.
5
Q
Hij schaamt zich voor zijn ouders. Nee, ik vergis me niet. Ik erger me aan mijn broer. Ze verbazen zich over de kleur van de jurk. ik denk dat je je vergist. Ik verbaas me over jouw vraag. Niemand verbaast zich over dat land.
A
he is ashamed of his parents. no, i am not wrong. i am annoyed by my brother. they are amazed by the color of the dress. i think that you are mistaken. I am surprised about your question. Nobody is surprised by that country.