Adverbs ( duolingo ) Flashcards

1
Q
Ik zie haar nog steeds.
Wie dan ?
De advocaat is hier al.
Nu zie ik het.
Straks is het vier uur.
Voor meer dan een decennium.
Zij houdt nog steeds van hem.
Maar zijn ouders wonen daar nog steeds.
Nog wat brood, alstublieft.
Nog  wat water, alstublieft.
Ik wil graag nog wat melk, alstublieft.
Wij hebben nog zeventien boterhammen.
Heb je tijd nu ?
Straks is onze zus bij ons.
A
I still see her.
Who then ?
The lawyer is here already.
I see it now.
It will soon be four o 'clock.
For over a decade.
She still loves him.
However his parents still live there.
Some more bread, please.
Some more water, please.
I would like some more milk, please.
We have seventeen more sandwiches.
Do you have time now.
Our sister will soon be with us.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
Het begint Onmiddelijk.
Het meisje slaapt eens per dag.
Momenteel heb ik het warm.
Hij wordt binnenkort vader.
Ik spreek binnenkort over het land.
Momenteel werk ik in Amsterdam.
Binnenkort is het lente.
Denk je wel eens aan haar?
Ik heb het onmiddelijk nodig.
Werken jullie wel eens binnen?
A
He begins immediately.
The girl sleeps once a day.
At the moment I am warm.
He will become a father soon.
I will soon speak about the country.
At the moment I am working in Amsterdam.
Soon it will be spring.
Do you ever think of her ?
I need it immediately.
Do you ever work inside ?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
Some speelt hij met ons.
Mijn zoon stelt me vaak vragen.
Wij eten meestal vis op vrijdag.
Ik zeg nooit nee.
Ik loop normaal gesproken.
Zij zijn altijd aan het lopen.
Ik ren doorgaans in de ochtend.
Normaal gesproken zijn ze geel.
Normaal gesproken eet ik een boterham.
A
Sometimes he plays with us.
My son asks me questions.
We generally eat fish on Friday.
I never say no.
I usually walk.
They are always walking.
I run usually in the morning.
Usually they are yellow.
Usually I eat a sandwich.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
Is het ver weg ?
Ik zie nergens een hotel.
De advocaat gaat ergens naartoe.
De katten slapen overal.
Hoe ver is het naar de stad ?
Is het ver ?
Hoe ver bent u ?
Het restaurant is ver.
Hoe ver is het ?
A
Is it far away ?
I do not see a hotel anywhere.
The lawyer goes somewhere.
The cats sleep anywhere.
How far is it to the city ?
Is it far ?
How far are you ?
The restaurant is far.
How far is it ?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
Wij hebben het zeer koud.
De kamer is nogal klein.
De soep is heel warm.
Het is al bijna nacht.
Ik slaap echter niet.
Zij doen het perfect.
Jij speelt bijna perfect.
Het is zeer belangrijk.
Zij zwemt perfect.
Hij speelt zeer goed.
Wij fietsen bijna nooit.
De brug is heel lang.
Echter kent ze daar niemand.
Het paard is nogal snel.
A
We are very cold.
The room is quite small.
The soup is very warm.
It is almost night already.
However, I do not sleep.
They do it perfectly.
You play almost perfectly.
It is very important.
She swims perfectly.
He plays very well.
We almost never bike.
The bridge is very long.
However, she does not know anyone there.
The horse is quite fast.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
Zij leest gemakkelijk.
Je komt uit Nederland, toch ?
Zelfs het kind schrijft.
De meisjes gaan opnieuw.
Eindelijk is het vrijdag.
Hij wordt helemaal rood.
Zij zwemt behoorlijk goed.
Ja, ik vertrouw hem helemaal.
Het meisje leest gemakkelijk.
Zelfs de meisjes praten.
We lezen het opnieuw.
Zij houdt van appels, toch ?
We hebben zelfs een neushoorn.
Eindelijk hebben zij hem.
A
She reads easily.
You are from the Netherlands, right ?
Even the child writes.
The girls go again.
Finally it is Friday.
He is turning completely red.
She swims reasonably well.
Yes, I trust him completely.
The girl reads easily.
Even the girls talk.
We read it again.
She loves apples, right ?
We even have a rhinoceros.
Finally they have him.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
Precies !
Echt !
Mogelijk !
De brug is zo lang.
Zij heeft ongeveer tien boeken.
Ik hoop dat ik je weer zie.
Hij zegt duidelijk nee.
Waar zijn zij precies ?
Het regent weer.
Zij ziet duidelijk.
Mogelijk is het hem.
A
Exactly !
Really !
Possibly !
The bridge is so lang.
She has about ten books.
I hope that I see you again.
He clearly says no.
Where are they exactly ?
It is raining again.
She sees clearly.
It is possibly him.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
Het  bord is zeker groot genoeg.
Fruit is niet noodzakelijk ziet.
Luister jij eigenlijk naar mij ?
De kinderen werken goed samen.
Zie je jenminste de brug ?
Het is voldoende.
Zij is er volstrekt tegen.
Wij zingen samen.
Ik ga samen met Willem naar de bioscoop.
Ze is ongeveer veertig jaar oud.
De tijd gaat zo snel.
Waar woon jij eigenlijk ?
A
The plate is certainly big enough.
Fruit is not necessarily sweet.
Are you even listening to me ?
The children work well together.
Do you see the bridge at least ?
It is enough.
She is completely against it.
We sing together.
I am going together with Willem to the movie threater.
She is approximately forty years old.
The time goes so fast.
By the way where do yo live ?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly