Conjunctions ( duolingo ) Flashcards
De man spreekt zowel Engels als Nederlands.
Sorry, maar u draagt mijn hoed.
Zij hebben of koffie of thee.
Wij zijn noch snel, noch sterk.
Ik draag een jas, want het is koud.
Als het regent, dan zwem ik niet.
Ik ga als jij gaat.
Zowel Saskia als Willem komen uit Nederland.
Zowel de hond als de kat houden van vlees.
Als jij niet slaapt, neem ik jouw hoed.
Ben jij een jongen of een meisje?
Het meisje drinkt noch bier noch koffie.
Maar ik heb geen oranje vlag!
De paarden zijn haar dieren.
Het gaat goed met me, want ik heb een eend.
De vrouwen, meisjes, jongens of mannen schrijven boeken.
Hij eet varkensvlees, want hij houdt van vlees.
De meisjes willen water maar de jongens willen thee.
De vrouw eet een appel, want zij houdt van fruit.
Ik lees een boek, maar het is niet interessant.
The man speaks both English and Dutch.
Sorry, but you are wearing my hat.
They have either coffee or tea.
We are not fast, nor strong.
I wear a coat, because it is cold.
If it rains, I do not swim.
I go if you go.
Both Saskia and Willem are from the Netherlands.
Both dog and cat like meat.
If you do not sleep, I am taking your hat.
Are you a boy or a girl?
The girl drinks neither beer nor coffee.
But I do not have an orange flag!
The horses are her animals.
I am doing well, because I have a duck.
The women, girls, boys or men write books.
He eats pork because he loves meat.
The girl want water but the boys want tea.
The woman is eating an apple, because she loves fruit.
I am reading a book, but it is not interesting.
Ik ook.
Jij alleen.
De eend ziet dat je brood hebt.
Hoewel hij oud is, is de man sterk.
Het is rustig, dus hij zegt iets.
Aangezien de man oud is, rent hij niet.
Hoewel het niet koud is, draagt zij een jas.
Hij kent haar, hoewel zij hem niet kent.
Ik woon in Nederland, hoewel ik uit België kom.
Alleen jij.
De jongen zegt dat het schaap van hem is.
Aangezien ik geen boek heb, lees ik niet.
Gaan jullie ook?
Hij heeft honger, dus hij eet iets.
Ik schrijf dat ik het warm heb.
Wat als Wij dat niet doen.
Wij zijn snel en jullie ook!
Wij eten niet alleen vis, maar ook vlees.
We drinken het water niet, aangezien het gaan is.
Wie zegt dat ik langzaam ben?
Het is warm, dus Wij gaan zwemmen.
Me too.
You only.
The duck sees that you have bread.
Even though he is old, the man is strong.
It is quiet, so he says something.
Since the man is old, he does not run.
Even though it is not cold, she wears a coat.
He knows her, even though she does not know him.
I live in the Netherlands, even though I come from Belgium.
Only you.
The boy says that the sheep is his.
Since I do not have a book, I do not read.
Are you going too?
He is hungry, so he eats something.
I write that I am warm.
What if we do not do that.
We are fast and so are you.
We not only eat fish, but also meat.
We do not drink the water, because it is green.
Who says that I am slow.
It is warm, so we are going swimming.
We eten, zondra de soep warm is. Hij rent, totdat hij sterk is. Wanneer ik schrijf, schrijf jij. Ik ben sterk doordat ik zwem. Wij zwemmen, omdat het niet regent. Ik draag een hoed, zodat ik het niet koud heb. Zij doet dat zondra jij slaapt. Wij werken, totdat we zwak zijn. Jij bent snel, omdat jij fietst. De hond draagt geen kleren, zodat hij het niet warm heeft. Dat komt doordat je een muis bent. Wanneer het koud is, draagt zij een jas. Zodra het regent gaan wij. Ik ken hem, omdat hij kleren ontwerpt. Hij staat achter een olifant, zodat niemand hem ziet. Zij drinkt sap, wanneer ze dorst heeft. We gaan zondra het regent. Ik draag een jas tot ik het warm heb. Doordat het regent, is alles nat. Zij / ze spreekt Nederlands, omdat ze uit nederland komt. Jij staat, zodat jij niet slaapt. Het boek is duur, omdat het oud is. Het kind draagt het hemd omdat het schoon is. Ze/ zij zit naast me, totdat ik slaap.
We eat , as soon as the soup is warm. He runs, until he is strong. When I write, you write. I am strong because I swim. We swim, because it does not swim. I wear a hat so as not to be cold. She does that once you sleep. We work, until we are weak. You are fast , because you are biking. The dog wears no clothes so as no to be warm. That is because you are a mouse. When it is cold, she wears a coat. We are going as soon as it rains. I know him, because he designs clothes. He is standing behind an elephant, so nobody sees him. She drinks juice, when she is thirsty. We are going as soon as it rains. I wear a coat until I am warm. Because it is raining, everything is wet. She speaks Dutch, because she is from the Netherlands. You stand so as not to sleep. The book is expensive, because it is old. The child wears the shirt because it is clean. She sits beside me, until I sleep.
Zij schrijven terwijl ik slaap.
Ik ga, indien u ook gaat.
Jij doet mee, mits je luistert.
Ik neem het boek, tenzij jij het nodig hebt.
Hij rent met zijn hond, voordat hij de krant leest.
Ik fiets terwijl hij fietst.
Jij komt indien zij betaalt.
Ik drink koffie voordat ik slaap.
Ik ga, mits zij niet komt.
Ik fiets graag, tenzij het regent.
Jullie krijgen witte rijst, mits jullie niets aanraken.
Zij ziet hem, voordat hij haar ziet.
Wij steunen hem, tenzij hij niet genoeg fietst.
De jongen eet terwijl hij kookt.
They write while I sleep.
I go, if you go too.
You participate, if you listen.
I am taking the book, unless you need it.
He runs with his dog, before he reads the newspaper.
I bike while he bikes.
You come if she pays.
I drink coffee before I sleep.
I am going, if she does not come.
I like to bike, unless it rains.
You will get white rice, but only if you do not touch anything.
She sees him, before he sees her.
We support him, unless he does not bike enough.
The boy is eating while he cooks.