Pluperfect ( duolingo ) Flashcards

1
Q
De hond had iemand gehoord.
Ik had de schildpad gevonden.
Wie had er groene kaas gegeten ?
Ik had gelopen.
Hij had heel veel gegeten.
Ik had de ambulance gebeld.
Hadden zij de klokken gehoord ?
Wij hadden de boze leraressen gebeld.
Had jij kip gegeten ?
De slimme jongen had de hele avond gelopen.
Had je mij gebeld ?
A
The dog had heard someone.
I had found the turtle.
Who had eaten green cheese ?
I had walked.
He had eaten a whole lot.
I had called the ambulance.
Had they heard the clocks ?
We had called the angry teachers.
Had you eaten chicken ?
The smart boy had walked the whole evening.
Had you called me ?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ik had het medicijn genomen.
Ik had jou geschreven.
Hij had haar een hand gegeven.
De uil had besloten een nieuwe taal te leren.
De advocaat had de documenten verloren.
De student had de studies geprobeerd.
De schilder had zijn schilderij verloren.
De oude man had de kinderen een computer gegeven.
De olifant had besloten dat hij kon fietsen.
Zij had achttien boeken geschreven.
De baby had geprobeerd te fietsen.
Hij had de veerboot naar Engeland genomen.
De dokter had de vrouw een nieuw medicijn gegeven.

A
I had taken the medicine.
I had written you.
He had shaken her hand.
The owl had decided to learn a new language.
The lawyer had lost the documents.
The student had tried the majors.
The painter had lost his painting.
The old man had given the children a computer.
The elephant had decided he could bike.
She had written eighteen books.
The baby had tried to bike.
He had taken the ferry to England.
The doctor had given the woman a new medicine.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
Had hij niet Amerika ontdekt ?
Het kind had nooit geleefd.
Zij hadden het nooit geweten.
Hij had het niet verdiend.
De man had de verkeerde naam geroepen.
Hij had zich gelukkig gevoeld toen zij er nog was.
Zij had haar hart voor hem geopend.
De katten hadden de doos geopend.
Hij had het antwoord geweten.
Het kind had zijn moeder geroepen.
De vrouw had de pijn toen niet gevoeld, maar nu wel.
Hij betaalt.
De schilder had geleefd in de Gouden Eeuw.
A
Had he not discovered America ?
The child had never lived.
They had never known.
He had not earned it.
The man had shouted the wrong name.
He had felt happy when she was still there.
She had opened her heart for him.
The cats had opened the box.
He had known  the answer.
The child had called its mother.
The woman had not felt the pain, but now she does.
He pays.
The painter had lived in the Golden Age.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
Het kind was gevallen en was nu verdrietig.
Waren ze vijf dagen geleden gekomen ?
De nieuwe machines waren gearriveerd.
De jongen was van zijn paard gevallen.
De warme maaltijd was gearriveerd.
De koks waren gearriveerd op de locatie.
De zwakkere dieren waren niet gestorven.
Dat is een grote woestijn.
De bekende bewaker was ook gekomen.
De deur was gesloten voor de beer.
A
The child had fallen and was sad now.
Had they come five days ago ?
The new machines had arrived. 
The boy had fallen off his horse.
The warm meal had arrived.
The cooks had arrived at the location.
The weaker animals had not died.
That is a big desert.
The known guard had also come.
The door was closed for the bear.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly