People ( duolingo ) Flashcards

1
Q
De baby.
De persoon.
Ben jij een vriend of een vijand ?
Zij is mijn vriendin niet.
Heb jij een vriendje ?
Er is geen publiek.
Ik heb veel vriendinnen.
Hoe heten de baby's ?
Wij zijn helemaal geen vrienden.
Zij is een goed persoon.
De schildpad heeft geen vijanden.
De baby heeft haar.
De personen eten het warme ontbijt.
Hij is mijn vriendje.
Jij bent mijn vijand.
Hij is een vriend van mij.
Ze is een vriendin van jou.
Die persoon is slecht.
Een vriend voor altijd.
A
The baby.
The person.
Are you a friend or an enemy ?
She is not my girlfriend.
Do you have a boyfriend ?
There is no audience,
I have a lot of friends.
What are the babies names ?
We are not friends at all.
She is a good person.
The turtle has no enemies.
The baby has hair.
The persons eat the warm breakfast.
He is my boyfriend.
You are my enemy.
He is a friend of mine.
She is a friend of yours.
That person is bad.
A friend for forever.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het comité.
De bevolking.
Jullie zijn mensen.
Zij werkt voor een stichting.
Ik ben hier voor de conferentie.
Hoe gezond zijn de dochters van deze generatie ?
Verschillende landen hebben verschillende culturen.
Onze gemeenschap heeft een cultuur.
Ik ben een mens.
Er zijn veel conferenties hier in de stad.
Hoeveel generaties heeft deze familie ?
Er zijn te veel comités.
Wij zijn geen stichting.
De mensen eten dieren.
Is dit de eerste generatie van soldaten ?
Zij is op een conferentie.
Nu zijn wij een comité.
Ik hoop er te zijn.
Mijn ouders komen uit verschillende culturen.

A

The committee.
The population.
You are humans.
She works for a foundation.
I am here for the conference.
How healthy are the daughters of this generation ?
Different countries have different cultures.
Our community has a culture.
I am a human.
There are many conferences here in the city.
How many generations does this family have ?
There are too many committees.
We are not a foundation.
The humans eat animals.
Is this the first generation of soldiers ?
She is at a conference.
Now we are a committee.
I hope to be there.
My parents come from different cultures.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
De jeugd.
Het dorp.
De burger.
Ik ben een dame.
Dit is niet voor individu's.
Er zijn weinig slachtoffers.
Wij zijn een koppel.
Ik ben een individu.
Jij bent geen slachtoffer.
Welk dorp ?
Wij zijn burgers van Nederland.
De dames gaan samen naar de bioscoop.
Hoeveel dorpen liggen er naast de stad ?
Samen zijn ze een belangrijk koppel.
Het individu.
Dit is niet voor individuen.
A
The youth.
The village.
The citizen.
I am a lady.
This is not for individuals.
There are few victims.
We are a couple.
I am an individual.
You are not a victim.
Which village ?
We are citizens of the Netherlands.
The ladies are going together to the movie threater.
How many villages are there next to the city ?
Together they are an important couple.
The individual.
This is not for individuals.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
Bent u Verloofd of getrouwd ?
De weduwnaar en weduwe drinken samen thee.
Zijn zij gescheiden ?
Ik ben homo.
Deze jonge vrouw is hetero.
Wij hebben een relatie.
Dit zijn Verloofde koppels.
Wie is de weduwe ?
Waar is de weduwnaar ?
Bent u getrouwd ?
Ik ben niet getrouwd.
Deze vrouw is geen weduwe.
Hij is homo en getrouwd.
Ben ik Verloofd ?
De vader en de zoon hebben geen relatie meer met elkaar.
Het regent niet.
Ik ben weduwe.
De weduwnaar woont nu in het grote huis.
De rechter en de advocaat hebben geen relatie.
A
Are you engaged or married ?
The widower and widow drink tea together.
Are they divorced ?
I am gay.
This young woman is straight.
We are in the relationship.
These are engaged couples.
Who is the widow ?
Where is the widower ?
Are you married ?
I am not married.
This woman is not a widow.
He is gay and married.
Am I engaged ?
The father and the son have no relationship with each other anymore.
It is not raining.
I am a widow.
The widower now lives in the big house.
The judge and lawyer have no relationship.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
Haar moeder is een Spaanse, en haar vader is een Nederlander.
Bent u een Amerikaanse ?
Ik heb geen geslacht.
Hij is een Spanjaard.
Zij is een Nederlandse.
Hij is een Amerikaan.
Veel spanjaarden wonen hier.
Hoeveel rijst eten Amerikanen ?
De Nederlanders dragen oranje kleren.
Hebben zij een geslacht ?
Ik ben een Nederlander.
Wat is het geslacht van deze baby ?
De Spanjaard rijdt op een paard.
A
Her mother is a spaniard, and her father is Dutch.
Are you an American.
I do not have a gender.
He is Spanish.
She is a Dutchman.
He is an American.
Many spaniards live here.
How much rice do Americans eat ?
The Dutch wear orange clothing.
Do they have a gender ?
I am a Dutchman.
What is the gender of this baby ?
The spaniard rides on a horse.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly